Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
4 november 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 november 2025 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de verdachte, geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985. Het beroep was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat G. Spong, die een schriftuur had ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, die op 3 oktober 2024 was gedaan in de strafzaak met nummer 20-000687-21, beoordeeld. De procureur-generaal bij de Hoge Raad kreeg de gelegenheid om een advies uit te brengen over de ontvankelijkheid van het beroep.
Na beoordeling van de ingediende klachten heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Gezien de omstandigheden heeft de Hoge Raad besloten om gebruik te maken van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit leidde tot de beslissing dat het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard, wat betekent dat de Hoge Raad niet verder ingaat op de inhoud van de zaak.
De uitspraak is gedaan door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, samen met de raadsheren T.B. Trotman en R. Kuiper, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting. De waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter was ook aanwezig tijdens deze zitting.