Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
11 februari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de klaagster tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De klaagster had een klaagschrift ingediend met betrekking tot beslag op haar bankrekening in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen haar partner. De Hoge Raad heeft op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in deze zaak, onder nummer 22/04430. De advocaat-generaal, T.N.B.M. Spronken, heeft geconcludeerd dat de klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar cassatieberoep. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat na de bestreden beschikking in het kader van een ontnemingsprocedure tegen de partner van de klaagster een schikking is getroffen. Deze schikking houdt in dat het saldo van de bankrekening aan de Staat wordt overgedragen, waardoor het beslag op de bankrekening is geëindigd. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en heeft geconcludeerd dat het beroep niet in behandeling kan worden genomen. De beschikking is gegeven door vice-president M.J. Borgers als voorzitter, samen met de raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.