Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.De bestreden beschikking
Beklag
Met betrekking tot het in beslag genomen banksaldo
Spaarrekening [rekeningnummer 2]
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de klaagster tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het klaagschrift tot opheffing van beslag op een bankrekening en een personenauto ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft op 12 september 2022 beslist dat het beslag op een bankrekening tot een bedrag van € 29.947,31 ongegrond is, terwijl het voor een bedrag van € 20.055,37 gegrond werd verklaard. De klaagster, geboren in 1982, heeft het cassatieberoep ingesteld via haar advocaat J. Zevenboom. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, T.N.B.M. Spronken, heeft in zijn conclusie aangegeven dat het beslag op de bankrekening inmiddels is geëindigd door een schikking die is getroffen in het kader van een ontnemingsprocedure tegen de partner van de klaagster. Deze schikking houdt in dat het saldo van de bankrekening aan de Staat wordt overgedragen. De Procureur-Generaal concludeert dat de klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar cassatieberoep, omdat het beslag op de bankrekening reeds is opgeheven. De rechtbank heeft in haar beschikking de standpunten van de klaagster en het openbaar ministerie samengevat, waarbij het openbaar ministerie zich verzet tegen teruggave van het inbeslaggenomene, omdat de werkelijke eigenaar van de auto en het banktegoed niet de klaagster zou zijn. De rechtbank heeft overwogen dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen teruggave van het beslag op de bankrekening, omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later het in beslag genomen bedrag zal verbeurd verklaren. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar cassatieberoep, omdat het beslag op de bankrekening met het saldo van € 50.002,70 reeds is geëindigd.