ECLI:NL:HR:2025:1556

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
24/03117
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake het verzoek tot het horen van getuigen in een witwaszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was eerder veroordeeld voor witwassen van geldbedragen, waarbij de verdediging in hoger beroep een verzoek deed tot het horen van verbalisanten als getuigen. Het hof had dit verzoek afgewezen, met de motivering dat de getuigen niet binnen een aanvaardbare termijn konden worden gehoord en dat een voortvarende afdoening van de strafzaak moest prevaleren. De Hoge Raad oordeelde echter dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de getuigen niet meer binnen een aanvaardbare termijn konden worden gehoord. De Hoge Raad benadrukte dat er geen inspanningen waren verricht door de autoriteiten om een ondervragingsgelegenheid te realiseren. Bovendien kon de inactiviteit van de verdediging niet als reden dienen voor de afwijzing van het verzoek. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/03117
Datum14 oktober 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 augustus 2024, nummer 21-001804-23, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat M. Berndsen bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de motivering van de afwijzing door het hof van het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] als getuigen.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 25 januari 2020 tot en met 26 januari 2020 in Nederland, meerdere geldbedragen, te weten
- een geldbedrag van 6.954,00 euro, en
- een geldbedrag van in totaal 2.900,00 euro, en
- een geldbedrag van 8.923,00 euro, en
- een geldbedrag van 1000,50 euro,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat die voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“Ten aanzien van A-Mac te [plaats] (€ 6.954,00) en de Rabobank te [plaats] (€ 2.900,00):
1. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte met bijlagen van 28 januari 2020, genummerd PL0900-2020029311-1, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] , werkzaam bij de politie Midden-Nederland, pagina 8 tot en met 15:
Op donderdag 23 januari 2020 omstreeks 17.00 uur ontving ik, aangever [aangever 1] , via mijn mailadres een mail welke op dat moment afkomstig leek van de Rabobank. In deze mail stond te lezen dat mijn bankpas verouderd was en aan vervanging toe. En dat ik werd verzocht mijn oude bankpas door te knippen en op te sturen naar een recycle inleverpunt in [plaats] , [b-straat 1] . Ik heb mijn bankpas doorgeknipt en opgestuurd via post.nl naar het adres in [plaats] . In de mail stond ook iets over het behouden van mijn pincode en werd mij gevraagd op een link te klikken. Dit heb ik gedaan. Ik heb toen op het verzoek welke ik kreeg in de link twee keer mijn pincode gegeven. Op zondag 26 januari 2020 ontdekte mijn vrouw dat er een groot aantal transacties waren gedaan op onze rekeningen. Overschrijvingen van onze spaarrekening naar betaalrekening en geldopnamen.
Verwerkt: 25-01-2020
Tegenrekening: A-Mac [...]
Omschrijving: Betaalautomaat 15:22 pasnr. [001]
Af: € 6.954,00
Verwerkt: 25-01-2020
Tegenrekening: Rabobank geldautomaat [plaats] ...
Omschrijving: Geldautomaat 15:30 pasnr. [001]
Af: € 900,00
Verwerkt: 25-01-2020
Tegenrekening: Rabobank geldautomaat [plaats] ...
Omschrijving: Geldautomaat 15:31 pasnr. [001]
Af: € 2.000,00
2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van 25 februari 2021, genummerd PL0900-2020029311-6, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5] , werkzaam bij de politie Midden-Nederland, pagina 22 tot en met 24:
Ik, verbalisant had de camerabeelden gevraagd van 25 januari 2020 tussen 15.15 uur en 15.35 uur. Tussen genoemde tijd is een aankoop gedaan van 6.954,00 euro. De aankoop is gedaan met de bankpasnummer [rekeningnummer 1] op naam van [aangever 1] eo.
Ik zag dat op 25 januari 2020 omstreeks 15.15 uur meerdere personen de A-Mac store binnen komen en geholpen worden door personeel van de store. Ik zag dat een jongeman alleen binnenkomt gelopen, gekleed in een driekwart groene jas met bond kraag, de jas open dragend, de jas open en daaronder dragend een donker T-shirt met wit/rode tekst, een donkere broek en donkere schoenen, huidskleur licht getint, kort zwart haar met aan beide zijde een bakkenbaardje, en de handen in de zakken.
Na korte tijd spreekt hij een medewerker van de store. De medewerker loopt weg en komt na een paar minuten terug met meerdere doosjes in zijn handen. De jongeman loopt naar de toonbank waar de medewerker de doosjes neerlegt. De camera die ter hoogte van de toonbank opneemt laat zien dat er tien telefoondoosjes op de toonbank liggen. De tien telefoondoosjes worden afgerekend en in een tas gedaan.
Van het binnen komen van de jongen zijn twee printjes gemaakt. Deze printjes zijn intern geplaatst voor herkenning. Door meerdere collega’s wordt de jongeman herkend.
3. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van herkenning persoon door opsporingsambtenaar met bijlagen van 19 februari 2020, genummerd PL0900-2020029311-5, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , werkzaam bij de politie Midden-Nederland, pagina 25 tot en met 29:
Op woensdag 19 februari 2020 kreeg ik, verbalisant [verbalisant 2] , via Agora een aandachtvestiging. Daarin werd op basis van de volgende informatie en beeldmateriaal de herkenning van een persoon gevraagd.
Verstrekte informatie
10 Iphone's kopen bij Apple store in [plaats]
Herkenning gevraagd.
Verstrekt beeldmateriaal
De aandachtvestiging bevatte videobeelden. Hiervan zijn 2 stills gemaakt.
Herkenning
De persoon op still 1 en de persoon op still 2 herken ik als:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [...]
Geboren: [geboortedatum] 2000
Geboorteplaats: [geboorteplaats] in Nederland
Geslacht: Man
Nationaliteiten: Nederlandse en Marokkaanse
Adres: [c-straat 1]
Postcode plaats: [...] [plaats]
BRP-nummer: [002]
De stills worden als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd. Een politiefoto die in 07-2018 van deze persoon is gemaakt met het nummer 3 wordt als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
Grondslag herkenning
Ik ken hem vanuit mijn werkzaamheden als ik ben zijn wijkagent en zie hem nagenoeg om de 2 weken wel een keer in mijn wijk lopen. Daarnaast gaf de persoon erg veel overlast in mijn wijk en heb ik hem bij de gemeente aangedragen voor begeleiding. Ik zie hem gemiddeld om de 2 weken wel een keer in mijn wijk lopen. Daarnaast heeft de persoon extra aandacht vanuit de gemeente omdat hij in het verleden erg veel overlast veroorzaakte.
De laatste keer dat ik hem zag was op vrijdag 7 februari 2020 om 22:00 uur. Het contact duurde toen ongeveer 1 minuut.
Ik herkende hem aan het totaalbeeld van zijn kenmerken. Haardracht, neus, postuur. Aan zijn herkenning droegen de volgende specifieke kenmerken bij: Totale uiterlijk, maar vooral het gezicht. Ik herkende hem onmiddellijk toen ik de stills zag. Over zijn identiteit was mij door anderen geen informatie verstrekt. Ik droeg geen voorkennis van de zaak waarin herkenning van de persoon werd gevraagd.
4. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van herkenning persoon door opsporingsambtenaar met bijlagen van 18 februari 2020, genummerd PL0900-2020029311-3, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , werkzaam bij de politie Midden-Nederland, pagina 30 tot en met 34:
Op dinsdag 18 februari 2020 kreeg ik via Agora een aandachtvestiging van collega [verbalisant 5] van het VVC. Daarin werd op basis van de volgende informatie en beeldmateriaal de herkenning van een persoon gevraagd.
Verstrekte informatie.
10 Iphone’s kopen dmv fraude bij Appelstore in [plaats] .
Herkenning gevraagd.
Verstrekt beeldmateriaal
De aandachtvestiging bevatte 2 foto’s.
Herkenning
De persoon op foto 1 en de persoon op foto 2 herken ik als:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [...]
Geboren: [geboortedatum] 2000
Geboorteplaats: [geboorteplaats] in Nederland
Geslacht: Man
Nationaliteiten: Nederlandse en Marokkaanse
Adres: [c-straat 1]
Postcode plaats: [...] [plaats]
BRP-nummer: [002]
De foto’s worden als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd. Een politiefoto die 6 juli 2018 van deze persoon is gemaakt met het nummer Foto 3 wordt als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
Grondslag herkenning
Ik ken hem vanuit mijn werkzaamheden als jeugdagent van onder andere de gemeente [...] . Sinds een aantal jaren ben ik jeugdagent van [plaats] . In de gemeente [...] hebben wij al jaren last van een overlastgevende jeugdgroep. De groep is wisselend van samenstelling en hangt altijd in de wijk [wijk A] . De afgelopen jaren maakte [verdachte] deel uit van deze jeugdgroep. Ik heb [verdachte] diverse keren gesproken in en rondom [wijk A] en het jongerencentrum.
Daarnaast zie ik hem tijdens mijn dienst/surveillance wel geregeld hangen/lopen in de wijk. De laatste keer dat ik hem zag was einde 2019. Ik zag hem toen staan, bij de snackbar, in [wijk A] .
Ik herkende hem aan het totaalbeeld van zijn kenmerken. Ik herken de persoon aan zijn gehele houding cq postuur. Zijn haardracht en zijn wenkbrauwen. [verdachte] heeft voor mij hele herkenbare wenkbrauwen, want deze lopen als het ware een beetje in elkaar over.
Ik herkende hem onmiddellijk toen ik de foto's zag. Over zijn identiteit was mij door anderen geen informatie verstrekt.
Ik droeg geen voorkennis van de zaak waarin herkenning van de persoon werd gevraagd.
5. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van 10 maart 2020, genummerd PL0900-2020029311-9, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5] , werkzaam bij de politie Midden-Nederland, pagina 36 tot en met 39:
Op dinsdag 10 maart 2020 heb ik verbalisant camerabeelden bekeken van pintransacties bij de Rabobank op de [a-straat] te [plaats] op 25 januari 2020 tussen 15.30 uur en 15.32 uur.
Op de camerabeelden is te zien dat een manspersoon in donkere kleding binnen de Rabobank in komt gelopen. De man gaat naar een pinautomaat en gaat ervoor staan. Op de camera die bij de pinautomaat hangt is te zien dat de manspersoon een capuchon van zijn donkere jack op zijn hoofd heeft en onder zijn capuchon een zwart petje heeft. Op het zwarte petje staan witte tekens, zie bijgevoegde foto. Op de camerabeelden is te zien dat hij voor zijn mond en neus zijn trui heeft, de trui heeft twee touwtjes bij de nek zijde. Tevens is te zien dat onder het donkere jack een donkere trui zit met op de voorzijde op borst hoogte een gekleurde opdruk. De opdruk is in de kleuren wit/blauw en rood. Dit opdruk is ook te zien op de camerabeelden van de A-Mac store in [plaats] op 25 januari 2020, waar een aankoop van 10 Iphones is gedaan, door dezelfde persoon.
Terwijl de manspersoon staat te pinnen zakt zijn trui terug in de nek en komt zijn gehele gezicht zichtbaar. Het uiterlijk van de manspersoon is een hele lichte getinte huid, met een zwart vlassig snorretje, donkere ogen.
De manspersoon pint twee bedragen, een van 900 euro en een van 2000 euro. Van de manspersoon zijn twee afdrukken bijgevoegd.
6. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van herkenning persoon met bijlagen door opsporingsambtenaar van 18 februari 2020, genummerd PL0900-2020029311-4, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , werkzaam bij de politie Midden - Nederland, pagina 40 tot en met 44:
Op dinsdag 18 februari 2020 kreeg ik persoonlijk een aandachtvestiging van [verbalisant 6] werkzaam bij het team Veel Voorkomende Criminaliteit. Daarin werd op basis van de volgende informatie en beeldmateriaal de herkenning van een persoon gevraagd.
Verstrekte informatie
Op dinsdag 18 februari 2020 omstreeks 10.30 uur kwam ik verbalisant [verbalisant 6] tegen in het politiebureau te [plaats] . Ik hoorde haar zeggen dat ik even naar beelden moest kijken, omdat ik vaker personen op beelden herken.
Verstrekt beeldmateriaal
De aandachtvestiging bevatte 2 foto’s.
Herkenning
De persoon op foto 1 en de persoon op foto 2 herken ik als:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [...]
Geboren: [geboortedatum] 2000
Geboorteplaats: [geboorteplaats] in Nederland
Geslacht: Man
Nationaliteiten: Nederlandse en Marokkaanse
Adres: [c-straat 1]
Postcode plaats: [...] [plaats]
BRP-nummer: [002]
Een politiefoto die in juli 2018 van deze persoon is gemaakt met het nummer 3 wordt als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
Grondslag herkenning
Ik ken hem vanuit mijn werkzaamheden als één van de wijkagenten van [plaats] . Ik kom de verdachte tegen op straat, niet alleen naar aanleiding van incidenten maar ook zonder meldingen dan wel incidenten. Ik heb een huisbezoek gedaan in de zomer van 2019, daarnaast kom ik hem met enige regelmaat tegen op straat. De laatste keer dat ik hem zag was op dinsdag 31 december 2019 omstreeks 22:00 uur. Het contact duurde toen ongeveer aantal minuten.
Ik herkende hem aan het totaalbeeld van zijn kenmerken. Ik herkende verdachte aan zijn haardracht, zijn gezichtsuitdrukking en dan met name de stand van zijn ogen, neus en mond. Aan zijn herkenning droegen de volgende specifieke kenmerken bij: zie hierboven.
Ik herkende hem na nadere bestudering van de foto's. Over zijn identiteit was mij door anderen geen informatie verstrekt.
Ik droeg geen voorkennis van de zaak waarin herkenning van de persoon werd gevraagd.
7. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van herkenning persoon met bijlagen door opsporingsambtenaar van 11 maart 2020, genummerd PL0900-2020029311-10, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , werkzaam bij de politie Midden - Nederland, pagina 45 tot en met 49:
Op woensdag 11 maart 2020 kreeg ik, verbalisant [verbalisant 1] , via Agora een aandachtvestiging. Daarin werd op basis van de volgende informatie en beeldmateriaal de herkenning van een persoon gevraagd.
Verstrekte informatie
Wie herkent deze jongen. Hij pint twee bedragen bij de Rabobank.
Verstrekt beeldmateriaal
De aandachtvestiging bevatte videobeelden. Hiervan zijn 2 stills gemaakt.
Herkenning
De persoon op still 1 en de persoon op still 2 herken ik als:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [...]
Geboren: [geboortedatum] 2000
Geboorteplaats: [geboorteplaats] in Nederland
Geslacht: Man
Nationaliteiten: Nederlandse en Marokkaanse
Adres: [c-straat 1]
Postcode plaats: [...] [plaats]
BRP-nummer: [002]
Een politiefoto die in juli 2018 van deze persoon is gemaakt met het nummer 3 wordt als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
Grondslag herkenning
Ik ken hem vanuit mijn werkzaamheden als jeugdagent. Ik ben al een aantal jaren jeugdagent in de gemeente [...] . Zodoende heb ik veel contact met de jeugd in [plaats] . Zo ook in de gemeente [...] , waar de verdachte woonachtig is. In de gemeente [...] hebben wij een aantal jaren last gehad van een overlastgevende jeugdgroep. Er is in overleg met de gemeente aan sommige jongeren hulp geboden, waaronder aan de verdachte. Ik heb de verdachte het afgelopen jaar meerdere keren zien lopen in de gemeente [...] en ook aangesproken.
Ik herkende hem aan het totaalbeeld van zijn kenmerken. Ik herken de persoon aan zijn gezicht en dan met name zijn wenkbrauwen, lippen en neus. Door zijn algehele gezichtsuitdrukking herken ik de verdachte meteen. Aan zijn herkenning droegen de volgende specifieke kenmerken bij: Zijn wenkbrauwen zijn voor mij kenmerken, want die lopen als het ware in elkaar over. Ik herkende hem onmiddellijk toen ik de stills zag. Over zijn identiteit was mij door anderen geen informatie verstrekt.
Ik droeg geen voorkennis van de zaak waarin herkenning van de persoon werd gevraagd.
8. Het hof heeft tijdens de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 25 juli 2024 de stills getoond. Het hof heeft onder meer het volgende waargenomen:
Bij de manspersoon die te zien is op de stills op pagina 23 en pagina 24 van het dossier zijn bakkebaarden te zien. Deze bakkebaarden zijn ook te zien bij de ter terechtzitting verschenen verdachte.
Bij de manspersoon die te zien is op de stills op pagina 23 en pagina 24 van het dossier is de vorm van de neus te zien. Bij de ter terechtzitting verschenen verdachte is te zien dat zijn neus vrij naar beneden loopt. Dit komt overeen met de neus van de manspersoon op de stills.
Bij de manspersoon die te zien is op pagina 38 en pagina 39 van het dossier valt het op dat hij een vlassig snorretje heeft. Dit komt overeen met de gezichtsbeharing van de ter terechtzitting verschenen verdachte.
9. De ter terechtzitting in hoger beroep van 25 juli 2024 door verdachte afgelegde verklaring.
U houdt mij voor dat op pagina 136 en pagina 137 van het dossier zich meerdere stills bevinden. U vraagt mij of ik iemand herken op deze stills. Ik herken de manspersoon niet. Ik zie wel dat de manspersoon dezelfde jas draagt als de manspersoon op de beelden die we zojuist hebben gezien.
Ten aanzien van A-Mac te [plaats] (€ 8.923,00) en van T&T te [plaats] (€ 1.000,50):
1. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte met bijlagen van 27 januari 2020, genummerd PL2300-2020014630-1, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 7] , werkzaam bij de politie Limburg, pagina 60 tot en met 64:
Ik, aangeefster [aangever 2] , ben in bezit van een Rabobank Rekening. Mijn rekeningnummer betreft [rekeningnummer 2] . Dit betreft een gezamenlijk rekening. Op donderdag 23 januari 2020, omstreeks 16:50 uur ontving ik op mijn 06-nummer een sms bericht van Rabobank Alert. Dit bericht was afkomstig van het volgende telefoonnummer [telefoonnummer 1] . In dit bericht stond vermeld dat mijn bankpas was verlopen en dat ik een dag de tijd had om dit te regelen. Ik moest vervolgens op de link in het berichtje klikken. Dan zou ik een nieuwe pas kunnen aanvragen. Dit heb ik toen gedaan. Hierna kwam ik vervolgens op een site terecht waar vermeld stond hoe ik mijn bankpas op een juiste manier moest inleveren. Ik moest vervolgens mijn bankpas doorknippen. Dit stond vermeld met een foto waar ik mijn bankpas moest doorknippen. Dit heb ik vervolgens gedaan. Ook moest ik vermelden wanneer ik mijn bankpas zou opsturen. Ook stond er een adres vermeld waar ik mijn bankpas heen moest sturen. Vrijdag 24 januari 2020 heb ik mijn bankpas opgestuurd met de post. Op zondag 26 januari 2020 wilde mijn partner een betaling doen. En op dat moment kwamen we erachter dat dit niet meer ging. We zagen op dat moment dat verschillende bedragen van onze rekening waren afgeboekt. Deze bedragen zijn allemaal in het weekend van 25 en 26 januari 2020 van onze rekening weg geboekt.
Op 26-01-2020, omstreeks 13:09 uur is er een bedrag betaald van 8.923 euro bij A-MAC [...] .
Op 26-01-2020, omstreeks 13:50 uur is er een bedrag betaald van 1000.50 euro bij T&T Telecom [...] .
2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van 11 februari 2020, genummerd PL2300-2020014630-12, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 8] , werkzaam bij de politie Limburg, pagina 74 tot en met 84:
Camerabeelden A-Mac [...] :
Op dinsdag 11 februari 2020 om 13.00 uur heb ik, verbalisant [verbalisant 8] , camerabeelden bekeken welke zijn aangeleverd door de A-Mac [...] .
In bovengenoemde winkel werd op 26 januari 2020 omstreeks 13.09 uur een bedrag betaald ter hoogte van 8923 euro vanaf de bankrekening [rekeningnummer 2] van aangeefster [aangever 2] . Op de videobeelden is linksboven aangegeven dat de beelden afkomstig zijn van de Amac [...] voorzien van datum 26-01-2020.
Ik zag het volgende op de videobeelden:
12.55.36
uur: Ik zag dat de verdachte de winkel binnengelopen komt. Van dit moment is een printscreen gemaakt (bijlage 1).
Ik zag dat verdachte bij binnenkomst meteen werd aangesproken door een medewerker.
12.59.06
uur: ik zag dat de verdachte in het bijzijn van de medewerker belde. Ik zag dat de verdachte vervolgens om 12.59.45 uur weer ophing. Ten tijde van het bellen is een print screen gemaakt, (bijlage 2).
Ik zag dat de verdachte vervolgens enige tijd in de winkel rondliep en met zijn telefoon bezig bleef. Ik zag dat de medewerker naar achteren liep. Om 12.04 uur komen twee medewerkers met meerdere telefoons in de handen in beeld. Ik zag dat de medewerkers richting de kassa liepen. Ik zag dat verdachte mee naar de kassa liep om daar verder geholpen te worden.
13.07.47
uur: ik zag dat de verdachte bij de kassa stond en werd geholpen door twee medewerkers. Op de toonbank liggen meerdere telefoons. Van dit moment is een print screen gemaakt, (bijlage 3).
Ik zag dat de mannelijke medewerker op een laptop gegevens invulde. Ik zag dat verdachte vervolgens om 13.09.32 uur met de pin betaalde. Ik zag dat er meerdere telefoons in een tas werden gedaan en deze aan verdachte worden meegegeven.
13.10.36
uur: ik zag dat verdachte de winkel met een tas verliet, (bijlage 4).
Camerabeelden T&T Telecom [...] :
Op dinsdag 11 februari 2020 om 13.40 uur heb ik, verbalisant [verbalisant 8] , camerabeelden bekeken welke zijn aangeleverd door T&T Telecom gelegen aan de [d-straat 1] te [plaats] .
In de aangifte wordt door aangeefster verklaard dat er op 26 januari 2020 om 13.50 uur een bedrag van 1000,50 euro werd betaald vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 2] bij T&T telecom.
Op de videobeelden is middels bebording buiten en in de winkel te zien dat de beelden afkomstig zijn van T&T Telecom te [plaats] . Op de videobeelden is rechtsboven de datum aangegeven 26-01-2020.
Op de videobeelden zag ik het volgende:
13.48.54
uur: Ik zag dat de verdachte de winkel binnenkwam. Ik zag dat dit dezelfde persoon betrof als op de beelden van de A-Mac te [plaats] , (bijlage 5).
13.49.00
uur: Ik zag dat de verdachte de medewerker aanspreekt aan de balie. Ik zag dat de medewerker bukte. Ik zag dat de medewerker de kassa openmaakte, (bijlage 6 en 7),
13.49.55
uur: ik zag dat de medewerker geld uit de kassa aan het tellen was (bijlage 8 en 9).
13.50.52
uur: Ik zag dat de verdachte een bankpas in het pinapparaat deed. Ik zag dat verdachte vervolgens de pincode intoetste, (bijlage 10).
13.51.00
uur: Ik zag dat de verdachte samen met de medewerker bankbiljetten natelde, (bijlage 11,12 en 13).
13.53.38
uur: Ik zag dat verdachte het geld in elkaar vouwt en in zijn jas stopt. Ik zag dat de verdachte vervolgens de winkel verliet, (bijlage 14).
De tijd tussen het verlaten van de winkel in [plaats] 13.10.36 uur en het betreden van de winkel in [plaats] 13.48.54 uur bedraagt circa 38 minuten. Ik, verbalisant [verbalisant 8] , heb middels Google Maps berekend wat de aangegeven reistijd betreft tussen beide locaties. De aangegeven reistijd tussen beide adressen betreft 25 minuten met de auto en 31 minuten met het openbaar vervoer inclusief lopen van en naar de stations. Het station in [plaats] is recht tegenover T&T Telecom gelegen.
Ik kan de verdachte als volgt omschrijven:
- Man
- Beide gevallen komt de persoon te voet richting de winkel
- 20 tot 30 jaar oud
- tussen 1.85 tot 2.00 m
- normaal postuur
- licht getinte huidskleur
- Zwart haar bovenop iets langer en zijkanten opgeschoren
- Zwart, beginnend zichtbare snor
- Bruinkleurig heupmodel jas. Merk: Canada Goose
- Zwarte spijkerbroek
- Wit vest
- Zwarte sportschoenen
3. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van herkenning persoon met bijlagen door opsporingsambtenaar van 7 juli 2021, genummerd PL0900-2020029311-21, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , werkzaam bij de politie Midden - Nederland, pagina 131 tot en met 133:
Op woensdag 7 juli 2021 kreeg ik persoonlijk een aandachtvestiging van Collega [verbalisant 5] van het VVC Noord. Daarin werd op basis van de volgende informatie en beeldmateriaal de herkenning van een persoon gevraagd.
Verstrekte informatie
I.o.m. Officier van Justitie een herkenning opmaken in een andere zaak van Limburg.
Verstrekt beeldmateriaal
De aandachtvestiging bevatte 2 foto’s (foto 7 en foto 8).
Herkenning
De persoon op foto 7 en de persoon op foto 8 herken ik als:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [...]
Geboren: [geboortedatum] 2000
Geboorteplaats: [geboorteplaats] in Nederland
Geslacht: Man
Nationaliteiten: Nederlandse en Marokkaanse
Adres: [c-straat 1]
Postcode plaats: [...] [plaats]
BRP-nummer: [002]
De foto's worden als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
Grondslag herkenning
Ik ken hem vanuit mijn werkzaamheden als jeugdagent van de gemeente [...] . Ik ben al een aantal jaren jeugdagent van de gemeente [...] . In de wijk [wijk A] is een overlastplek van jeugd, die daar ook woonachtig is. [verdachte] is één van de jongens die voor overlast zorgde. Wegens mijn functie zag ik [verdachte] geregeld tijdens mijn diensten. De laatste keer dat ik hem zag was op zaterdag 28 december 2019. Zag hem geregeld op straat tijdens mijn diensten.
Ik herkende hem aan het totaalbeeld van zijn kenmerken. Ik herken de persoon aan zijn gehele houding cq postuur. Zijn haardracht en zijn wenkbrauwen. [verdachte] heeft voor mij hele herkenbare wenkbrauwen, want deze lopen als het ware een beetje in elkaar over. Tevens heeft hij een neus, die voor mij opvalt (knobbel/scheef).
Aan zijn herkenning droegen de volgende specifieke kenmerken bij: Zijn wenkbrauwen, die als het ware een beetje in elkaar overlopen. Zijn neus is voor mij ook opvallend. Ik zie altijd meteen dat het [verdachte] betreft. Mogelijk omdat hij scheef staat of een knobbel heeft. Ik herkende hem onmiddellijk toen ik de foto's zag. Over zijn identiteit was mij door anderen geen informatie verstrekt.
Ik droeg geen voorkennis van de zaak waarin herkenning van de persoon werd gevraagd.
4. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van herkenning persoon met bijlagen door opsporingsambtenaar van 7 juli 2021, genummerd PL0900-2020029311-22, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , werkzaam bij de politie Midden - Nederland, pagina 134 tot en met 139:
Op woensdag 7 juli 2021 kreeg ik, verbalisant [verbalisant 2] , kreeg ik persoonlijk een aandachtvestiging van collega [verbalisant 5] van de afdeling veelvoorkomende criminaliteit. Daarin werd op basis van de volgende informatie en beeldmateriaal de herkenning van een persoon gevraagd.
Verstrekt beeldmateriaal
De aandachtvestiging bevatte videobeelden. Hiervan zijn 2 stills gemaakt.
Herkenning
De persoon met jas en bontkraag en rood embleem op de mouw op still 1 en de persoon met jas en bontkraag en rood embleem op de mouw op still 2 herken ik als:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [...]
Geboren: [geboortedatum] 2000
Geboorteplaats: [geboorteplaats] in Nederland
Geslacht: Man
Nationaliteiten: Nederlandse en Marokkaanse
Adres: [c-straat 1]
Postcode plaats: [...] [plaats]
BRP-nummer: [002]
Een politiefoto die in 06-2021 van deze persoon is gemaakt met het nummer 3 wordt als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
Grondslag herkenning
Ik ken hem vanuit mijn werkzaamheden als wijkagent [plaats] . Ik was tot een jaar geleden wijkagent in [plaats] , waar de verdachte woonachtig is. De verdachte is mij ambtshalve bekend, omdat ik 7 jaar wijkagent ben geweest van de wijk waar de verdachte woont. De verdachte behoorde tot een groep jongeren die tijdens mijn wijkagentschap voor overlast in de wijk zorgde. Deze groep overlastgevers werd 2 wekelijks besproken met diverse ketenpartners. De laatste keer dat ik hem zag was op dinsdag 9 maart 2021 om 10:52 uur. Het contact duurde toen ongeveer 5 minuten.
Ik herkende hem aan het totaalbeeld van zijn kenmerken. Postuur en gezicht. Aan zijn herkenning droegen de volgende specifieke kenmerken bij: Gezicht, stand van zijn neus en donkere wenkbrauwen. Ik herkende hem onmiddellijk toen ik de stills zag. Over zijn identiteit was mij door anderen geen informatie verstrekt. Ik droeg geen voorkennis van de zaak waarin herkenning van de persoon werd gevraagd.”
2.2.3
Het hof heeft over de bewezenverklaring verder overwogen:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt over de herkenningen van verdachte.
In het dossier bevinden zich afdrukken (stills) van camerabeelden. Het hof heeft deze stills tijdens de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting in hoger beroep getoond en besproken.
Het hof stelt voorop dat herkenningen aan de hand van stills kritisch en behoedzaam moeten worden beoordeeld. Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning aan de hand van stills, is onder meer de kwaliteit van deze beelden van belang en in hoeverre hierop duidelijke, specifieke en onderscheidende kenmerken zichtbaar zijn.
Anders dan de verdediging constateert het hof met de politierechter dat de stills duidelijk en van goede kwaliteit zijn en dat de betrokken persoon voldoende zichtbaar in beeld is om op basis daarvan iemand te kunnen herkennen. Daarbij is van belang dat de waar te nemen persoonskenmerken onderscheidend zijn.
Het hof stelt vast dat verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] verdachte hebben leren kennen vanuit hun werk als wijkagent of jeugdagent. Deze verbalisanten herkennen de dader op de stills van de diverse pintransacties als verdachte. Deze herkenningen hebben afzonderlijk plaatsgevonden door de verschillende verbalisanten. Zij verklaren specifiek over de uiterlijke kenmerken waaraan zij verdachte herkennen op de stills, onder meer de kromme stand van de neus, de haardracht en de wenkbrauwen van verdachte.
Het hof moet de raadsman toegeven dat niet alle door de verbalisanten beschreven uiterlijke kenmerken per still zijn waar te nemen. Deze omissies brengen echter niet reeds met zich dat het hof vanuit het oogpunt van betrouwbaarheid twijfelt aan de herkenningen van de verbalisanten. Het hof heeft tijdens de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting in hoger beroep verdachte uitgebreid kunnen observeren en heeft waargenomen dat zijn gezichtsbeharing, de kromme stand van zijn neus(punt) en de vorm van zijn (kleine) mond in grote mate gelijkenissen vertoont met de persoon die op 25 januari 2020 geldbedragen opneemt bij de Rabobank te [plaats] .
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de dader op de stills van de camerabeelden bij de A-Mac en de Rabobank te [plaats] naar zijn waarneming dezelfde trui en jas dragen, waarmee verdachte kennelijk tot uitdrukking heeft gebracht dat het om dezelfde persoon gaat. Het hof stelt vast dat dit inderdaad het geval is.
Uit het dossier volgt voorts dat de persoon op de stills van de camerabeelden bij de T&T Telecom te [plaats] dezelfde persoon betreft als de persoon die op de stills van de camerabeelden bij de A-Mac te [plaats] is waar te nemen.
Het hof heeft ter terechtzitting waargenomen dat de dader die te zien is op de stills van de camerabeelden bij de A-Mac te [plaats] dezelfde haardracht en lengte heeft als de dader die te zien is op de stills van de camerabeelden bij de A-Mac te [plaats] en de T&T te [plaats] . Het hof stelt vast dat de haardracht van verdachte en de op de stills afgebeelde persoon in grote mate overeenkomt.
Het hof stelt op basis van het dossier voorts vast dat de pintransacties in een kort tijdsbestek, te weten op 25 januari 2020 twee pintransacties binnen een kwartier in [plaats] en op 26 januari twee pintransacties binnen 41 minuten in [plaats] en [plaats] , hebben plaatsgevonden.
Gelet op de herkenningen door het hof en de betrouwbare herkenningen van genoemde verbalisanten enerzijds en het korte tijdsbestek tussen de diverse pintransacties anderzijds, in onderling verband en in samenhang bezien, is het hof van oordeel dat verdachte degene is geweest die op alle stills te zien is en zich derhalve schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem is tenlastegelegd. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat niet is gebleken van contra-indicaties die kunnen leiden tot een ander oordeel. Resumerend acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.”
2.2.4
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de bij de stukken gevoegde pleitnotities. Deze pleitnotities houden onder meer in:
“Voorwaardelijk verzoek
21. Indien u cliënt niet aanstonds vrijspreekt verzoek ik uw hof om de zaak aan te houden en te verwijzen naar de raadsheer-commissaris voor het horen van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] .
22. De verdediging wil hen in dat geval aan de hand van de stills in het dossier bevragen over de totstandkoming van de gestelde herkenningen, gelet op de eerdergenoemde onjuistheden en inconsistenties in die herkenningen. De verdediging wil hen verder vragen of zij onderling hebben overlegd, zodat de totstandkoming van de herkenningen toetsbaar is.
23. Nu al deze getuigen belastend hebben verklaard over cliënt is het horen van deze getuigen reeds op grond van de Keskin-jurisprudentie aangewezen. De verdediging meent overigens ook dat het horen van deze getuigen noodzakelijk is met het oog op de volledigheid van het onderzoek.
24. Indien het verzoek wordt afgewezen geldt dat er geen gegronde reden is om de verzoeken af te wijzen, de door deze verbalisanten opgestelde verbalen zonder meer decisive zijn voor de bewezenverklaring en er geen enkele waarborg kan worden geboden die als voldoende compensatie kan gelden voor het niet horen van deze getuigen. Om die reden zou een veroordeling van cliënt bij die stand van zaken in strijd zijn met art. 6 EVRM.”
2.2.5
Dat proces-verbaal houdt verder onder meer in:
“De raadsman voert het woord ter verdediging overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota die aan dit proces-verbaal is gehecht en waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Op vragen van de voorzitter antwoordt de raadsman:
U geeft aan dat deze strafzaak vanaf het begin in essentie draait om de betrouwbaarheid van de herkenningen. In eerste aanleg heeft de verdediging de rechtbank niet verzocht om de verbalisanten te laten horen als getuigen. Na het instellen van het hoger beroep heeft de verdediging ook niet bij appelschriftuur onderzoekswensen opgegeven. Aan het eind van de inhoudelijke behandeling in hoger beroep komt de verdediging met een voorwaardelijk verzoek, inhoudende het horen van de verbalisanten. U vraagt aan mij waarom ik dit in zo’n laat stadium verzoek.
Ik begrijp de vraag heel goed en ik begrijp dat het moment waarop het verzoek wordt gedaan vervelend kan zijn. De verdediging vindt het horen van de verbalisanten op zichzelf niet nodig als onderzoek. De verdediging blijft het verweer voeren dat de herkenningen niet betrouwbaar zijn. Dit geldt ook voor het geval de verbalisanten worden gehoord en zij hun herkenningen bevestigen of nader toelichten. Dit zijn de stills op basis waarvan de herkenningen hebben plaatsgevonden. De stills zijn niet duidelijk en de verdediging meent dat er op basis van deze stills geen herkenningen kunnen plaatsvinden. De verdediging verzoekt het horen van de verbalisanten voor de zekerheid nu voorwaardelijk. Ook gelet op de proces-economie heeft de verdediging dit niet op een eerder moment verzocht.
U vraagt aan mij wat ik bedoel met de proces-economie. U houdt mij voor dat de getuigen inmiddels al gehoord hadden kunnen zijn door de raadsheer-commissaris als de verdediging dit bij appelschriftuur had verzocht.
De verdediging begrijpt het voor zover het voorwaardelijk verzoek tot frustratie bij het hof leidt. De verdediging vindt het op zichzelf geen noodzakelijk onderzoek, behalve als het hof een ander oordeel is toegedaan dan het standpunt van de verdediging en de herkenningen wel voldoende betrouwbaar acht. Dat is de reden dat de verdediging het als voorwaardelijk verzoek naar voren brengt. Wat de verdediging betreft is de zaak duidelijk.”
2.2.6
Het hof heeft het (voorwaardelijke) verzoek tot het horen van [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] als getuigen afgewezen. Het hof heeft deze afwijzing als volgt gemotiveerd:
“Oordeel van het hof
Juridisch kader
Het hof stelt voorop dat in gevallen waarin een getuige een verklaring met belastende strekking heeft afgelegd, het belang bij oproepen en horen van die getuige moet worden voorondersteld. Het hof ziet zich in de onderhavige zaak voor de vraag gesteld of een ondervragingsgelegenheid kan en moet worden gerealiseerd met betrekking tot de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] . Uit de uitspraak van het EHRM in de zaak Keskin volgt echter niet dat het ondervragingsrecht met zich brengt dat een verzoek van de verdediging tot het horen van een getuige die een verklaring met een belastende strekking heeft afgelegd, steeds voor toewijzing in aanmerking komt. Als het verzoek niet wordt toegewezen zal de rechter bij zijn beslissing over de bewezenverklaring onder ogen moeten zien of en zo ja, welke gevolgen moeten worden verbonden aan de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid om de relevante getuige(n) in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen.
Deze wijze van beoordeling sluit aan bij de drie stappen die in de rechtspraak van het EHRM deel uitmaken van de beoordeling of, in gevallen waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn
(i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt,
(ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en
(iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd.
De omstandigheid dat de verdediging geen gebruik heeft gemaakt van een eerder bestaande gelegenheid om wensen met betrekking tot de ondervraging van getuigen kenbaar te maken of dat de verdediging niet zelf in een eerder stadium van het onderzoek gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden om een verzoek te doen een getuige te horen, terwijl daarvoor op dat moment geen beletsel bestond, biedt op zichzelf geen grond voor de afwijzing van zo’n verzoek. Dat neemt niet weg dat een dergelijke inactiviteit van de verdediging, als daarvoor geen gegronde reden bestaat, een rol kan spelen bij de, hierboven besproken, beoordeling of het proces als geheel eerlijk is verlopen.
Onderzoek van de zaak
Verdachte is veroordeeld bij vonnis van de politierechter Midden-Nederland d.d. 11 april 2023. Verdachte is in eerste aanleg niet verschenen. Zijn op dat moment gemachtigd raadsman, [naam 1] , is wel ter terechtzitting verschenen. Namens verdachte is door deze raadsman gemotiveerd verweer gevoerd op de betrouwbaarheid van de herkenningen door de verbalisanten. Desondanks zijn deze herkenningen door de politierechter gebezigd voor het bewijs van hetgeen verdachte is tenlastegelegd.
Tegen dit vonnis is op 12 april 2023 hoger beroep ingesteld door verdachte. Bij schriftuur, noch in de aanloop naar de terechtzitting in hoger beroep op 25 juli 2024 zijn door de verdediging onderzoekswensen ingediend.
Oordeel van het hof
Het hof weegt bij het beoordelen van het voorwaardelijk verzoek van de raadsman mee dat het verzoek pas is gedaan aan het eind van zijn pleidooi tijdens de inhoudelijke behandeling van onderhavige strafzaak in hoger beroep.
Op dit punt sluit het hof aan bij de overwegingen van een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2023:457) voor zover daarin het volgende is overwogen:
"De Nederlandse strafrechtspleging kampt al geruime tijd met een fors capaciteitstekort. Voor de rechtspraak betekent dit onder meer dat de beschikbare zittingscapaciteit zo efficiënt mogelijk moet worden benut. Cruciaal daarvoor is dat zaken pas voor een inhoudelijke behandeling op een zitting worden gepland, als al het daaraan voorafgaande onderzoek gereed is. Anders moeten zaken ter zitting alsnog worden aangehouden. Dan gaat niet alleen kostbare zittingstijd verloren, maar ook veel van de tijd die is gestoken in de voorbereiding van de inhoudelijke behandeling door de betrokken raadsheren, de griffier, de advocaat-generaal, de advocaten van de verdachte en de benadeelde partij. Nog daargelaten dat de verdachte en benadeelden of slachtoffers daardoor langer in onzekerheid verkeren en de afdoening van zaken binnen een redelijke termijn bemoeilijkt wordt. (...) De verdediging houdt in zo‘n geval vóór de inhoudelijke behandeling van de zaak de kaart van deze verzoeken tegen de borst, en legt deze bij de inhoudelijke behandeling als een joker op tafel, met als effect: als u niet doet wat ik vraag (bijvoorbeeld: een voor de verdachte gunstige bewijsbeslissing, strafmaat- of modaliteit), dan verliest u de ingeplande zittingstijd, moeten nog diverse getuigen worden gehoord en zal de zaak later opnieuw inhoudelijk moeten worden behandeld. Het behoeft geen betoog dat deze werkwijze, die op zijn minst op gespannen voet staat met beginselen van een behoorlijke procesorde, funest is voor de kwaliteit en de effectiviteit van de strafrechtspleging. Het hof is van oordeel dat binnen de kaders van de rechtspraak van de Hoge Raad en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens de ruimte voor deze werkwijze van de verdediging moet worden beperkt."
Het hof heeft de raadsman ter terechtzitting bevraagd over de reden waarom dit voorwaardelijke verzoek pas in dit zeer late stadium is gedaan. Daarop is geen ander antwoord gekomen dan dat de verdediging de vraag van het hof begrijpt, maar dat het niet anders is. Het hof weegt bovenstaande context mee bij de beoordeling van de vraag of het verzoek moet worden toegewezen en bij de beoordeling van de eerlijkheid van het proces in zijn geheel.
Het hof is zich ervan bewust dat de verklaringen en herkenningen van de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] door de politierechter voor het bewijs zijn gebezigd. De verdediging is nog niet in de gelegenheid geweest deze getuigen te ondervragen. Zou de verdediging in enig eerder stadium bij de rechtbank of bij het hof om het horen van deze getuigen hebben verzocht, dan zou dat verzoek na toetsing waarschijnlijk voor toewijzing gereed hebben gelegen in het licht van de rechtspraak van de Hoge Raad.
Dat ligt naar het oordeel van het hof in dit stadium van het strafgeding anders. Hierbij speelt al het voorgaande mee, maar met name:
- Het feit dat het in deze strafzaak, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep in essentie draait om de betrouwbaarheid van de herkenningen. Door [naam 1] is in eerste aanleg reeds uitgebreid verweer gevoerd op de betrouwbaarheid van de herkenningen door de verbalisanten;
- Het feit dat deze herkenningen door de politierechter ondanks de verweren op goede gronden wel voor het bewijs zijn gebruikt en het gegeven dat het hoger beroep zich volledig richtte op deze herkenningen;
- Het feit dat na het instellen van het hoger beroep bij schriftuur, noch schriftelijk voorafgaande aan de zitting in hoger beroep is verzocht om het horen van deze getuigen;
- Het feit dat er in hoger beroep geen nieuwe argumenten naar voren zijn gebracht tegen het gebruik van de verklaringen van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ;
- Het feit dat de verdediging geen verklaring heeft gegeven voor het zeer late stadium waarin het verzoek is gedaan;
- Het feit dat verdachte ter zitting in hoger beroep is verschenen en daarmee het hof zelf waarnemingen heeft kunnen doen.
Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden moet worden vastgesteld dat de verzochte getuigen redelijkerwijs niet meer binnen een aanvaardbare termijn kunnen worden gehoord en dat, alles afwegende, mede gelet op het niet toegelichte gebrek aan activiteit van de zijde van de verdediging inzake het horen van getuigen, thans een voortvarende en tijdige afdoening van de strafzaak moet prevaleren. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
Naar het oordeel van het hof is de beperking van het ondervragingsrecht voldoende gecompenseerd, doordat de betrouwbaarheid van deze getuigen in toereikende mate kan worden beoordeeld aan de hand van de inhoud van het dossier als geheel en door de eigen waarnemingen van het hof. De getuigenverklaringen staan daarmee niet langer op zichzelf. De herkenningen wijzen telkens in dezelfde richting en worden voorts ondersteund door de waarnemingen van het hof gedaan ter terechtzitting van 25 juli 2024. Het hof is behoedzaam met de verklaringen van de getuigen omgegaan. Hun verklaringen worden alleen voor het bewijs gebruikt voor zover zij in voldoende mate steun vinden in de ter zitting gedane waarnemingen door het hof.
Anders dan de raadsman stelt, is het hof van oordeel, nu de herkenningen niet meer kunnen worden aangemerkt als ‘sole en decisive’, dat het niet inwilligen van het voorwaardelijke verzoek onder de gegeven omstandigheden niet met zich brengt dat er niet langer sprake is van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM.”
2.3
Op grond van het ook in hoger beroep toepasselijke artikel 288 lid 1, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan de rechter van de oproeping van een niet verschenen getuige afzien als hij van oordeel is dat het onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn op de terechtzitting zal verschijnen. Bij de toepassing van artikel 288 lid 1, aanhef en onder a, Sv staat de vraag voorop of het mogelijk is de getuige binnen afzienbare termijn te (doen) horen. In zijn arrest van 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:466 heeft de Hoge Raad daarover onder meer overwogen:
“2.4.4 Toepassing van artikel 288 lid 1, aanhef en onder a, Sv kan onder meer aan de orde zijn als het gaat om een getuige die niet traceerbaar is of als te verwachten valt dat de getuige pas na verloop van lange tijd kan worden gehoord. De mogelijkheid om op grond van die bepaling af te zien van het oproepen van de getuige laat echter onverlet dat de rechter, voordat hij uitspraak doet, zich ervan dient te vergewissen dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Dit volgt onder meer uit de jurisprudentie van het Europees hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) over het door artikel 6 lid 3, aanhef en onder d, EVRM gewaarborgde ondervragingsrecht. Deze rechtspraak houdt, voor zover hier van belang, het navolgende in.
2.4.5
Waar het gaat om zogenoemde “prosecution witnesses” houdt de rechtspraak van het EHRM in, kort gezegd, dat in bepaalde gevallen het belang bij het oproepen en horen van de getuige moet worden voorondersteld. Dat betekent echter niet dat elk (herhaald) verzoek tot het oproepen en horen van een getuige die al een belastende verklaring heeft afgelegd, door de rechter zonder meer moet worden toegewezen. Er kan een “good reason for the witness’s non-attendance” bestaan. Zo’n goede reden kan zijn gelegen in “the witness’s absence owing to unreachability”. Het bestaan van deze laatstgenoemde reden is niet afhankelijk van het belang van de verklaring, maar wordt bepaald door – kort gezegd – de inspanningen van de autoriteiten om een ondervragingsgelegenheid te realiseren. Het EHRM heeft hierover het volgende overwogen in de zaak Schatschaschwili tegen Duitsland (EHRM 15 december 2015, nr. 9154/10):
“120. In cases concerning a witness’s absence owing to unreachability, the Court requires the trial court to have made all reasonable efforts to secure the witness’s attendance (see Gabrielyan v. Armenia, no. 8088/05, § 78, 10 April 2012; Tseber v. the Czech Republic, no. 46203/08, § 48, 22 November 2012; and Kostecki v. Poland, no. 14932/09, §§ 65 and 66, 4 June 2013). The fact that the domestic courts were unable to locate the witness concerned or the fact that a witness was absent from the country in which the proceedings were conducted was found not to be sufficient in itself to satisfy the requirements of Article 6 § 3 (d), which require the Contracting States to take positive steps to enable the accused to examine or have examined witnesses against him (see Gabrielyan, cited above, § 81; Tseber, cited above, § 48; and Lučić v. Croatia, no. 5699/11, § 79, 27 February 2014). Such measures form part of the diligence which the Contracting States have to exercise in order to ensure that the rights guaranteed by Article 6 are enjoyed in an effective manner (see Gabrielyan, cited above, § 81, with further references). Otherwise, the witness’s absence is imputable to the domestic authorities (see Tseber, cited above, § 48, and Lučić, cited above, § 79).
121. It is not for the Court to compile a list of specific measures which the domestic courts must have taken in order to have made all reasonable efforts to secure the attendance of a witness whom they finally considered to be unreachable (see Tseber, cited above, § 49). However, it is clear that they must have actively searched for the witness with the help of the domestic authorities including the police (see Salikhov, cited above, §§ 116-17; Prăjină v. Romania, no. 5592/05, § 47, 7 January 2014; and Lučić, cited above, § 79) and must, as a rule, have resorted to international legal assistance where a witness resided abroad and such mechanisms were available (see Gabrielyan, cited above, § 83; Fąfrowicz, cited above, § 56; Lučić, cited above, § 80; and Nikolitsas, cited above, § 35).””
2.4.1
Het procesverloop in deze zaak is als volgt. De verdachte is op 11 april 2023 in eerste aanleg door de politierechter veroordeeld, waarbij de verklaringen van [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] – die erop neerkomen dat zij de verdachte herkennen op de door hen bekeken beelden – voor het bewijs zijn gebruikt. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld. Er zijn niet bij appelschriftuur en ook niet in de aanloop naar de terechtzitting in hoger beroep door de verdediging onderzoekswensen ingediend. Op de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman bij pleidooi het voorwaardelijke verzoek gedaan om [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] als getuigen te horen. Daarbij heeft de raadsman aangegeven het horen van deze personen nodig te vinden “als het hof een ander oordeel is toegedaan dan het standpunt van de verdediging en de herkenningen wel voldoende betrouwbaar acht”.
2.4.2
Het hof heeft het verzoek tot het horen van [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] als getuigen afgewezen. Daaraan heeft het hof ten grondslag gelegd dat de verzochte getuigen redelijkerwijs niet meer binnen een aanvaardbare termijn kunnen worden gehoord en dat een voortvarende en tijdige afdoening van de strafzaak moet prevaleren. Bij dit oordeel heeft het hof “het niet toegelichte gebrek aan activiteit van de zijde van de verdediging inzake het horen van getuigen” betrokken, waarbij het hof onder meer in aanmerking heeft genomen dat er, na de behandeling van de zaak in eerste aanleg, in hoger beroep door de verdediging geen nieuwe argumenten naar voren zijn gebracht tegen het gebruik van de verklaringen van de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , en dat de verdediging geen verklaring heeft gegeven voor het zeer late stadium waarin het verzoek is gedaan.
2.5
Het oordeel van het hof dat de verzochte getuigen redelijkerwijs niet meer binnen een aanvaardbare termijn kunnen worden gehoord en dat een voortvarende en tijdige afdoening van de strafzaak moet prevaleren, is – gelet op wat onder 2.3 is vooropgesteld – niet toereikend gemotiveerd. Uit de vaststellingen van het hof volgt immers dat geen inspanningen zijn verricht door de autoriteiten om een ondervragingsgelegenheid te realiseren. Ook de omstandigheid dat de verdediging geen gebruik heeft gemaakt van een eerder bestaande gelegenheid om wensen met betrekking tot de ondervraging van getuigen kenbaar te maken, terwijl daarvoor op dat moment geen beletsel bestond, kan niet een afwijzing van het verzoek op de in artikel 288 lid 1, aanhef en onder a, Sv bedoelde grond dragen. In dat verband is van belang dat zich, gelet op de vaststellingen van het hof, in deze zaak niet het – in het vandaag in de zaak 24/00524 uitgesproken arrest ECLI:NL:HR:2025:1519 besproken – geval voordoet waarin, kort gezegd, a) de verdediging bij een eerdere gelegenheid desgevraagd uitdrukkelijk heeft aangegeven het niet nodig te vinden dat nader onderzoek wordt verricht, of b) aan de verdediging in een eerder stadium van de appelfase uitdrukkelijk is gevraagd of zij onderzoekswensen had waarbij er op dat moment duidelijk op is gewezen dat het niet-opgeven van dergelijke wensen zou worden opgevat als het niet hebben van die wensen, en op die vraag door de verdediging niet is gereageerd.
2.6
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, de vice-president M.J. Borgers en de raadsheer T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 oktober 2025.