ECLI:NL:HR:2025:1471

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 oktober 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
24/02256
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderhoudsverplichting van de Gemeente Amsterdam ten aanzien van sloten rondom een landgoed

In deze zaak heeft [eiser], eigenaar van een landgoed in Amsterdam, de Gemeente Amsterdam aangeklaagd wegens het niet onderhouden van de sloten rondom zijn landgoed. De zaak is in cassatie gekomen na eerdere uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de Gemeente op basis van een akte van ruiling uit 1981 verplicht was om de sloten te onderhouden. [eiser] heeft herhaaldelijk de Gemeente aangesproken op haar onderhoudsplicht, maar de Gemeente heeft in de periode van 2004 tot 2019 geen onderhoud gepleegd. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen, maar het hof heeft geoordeeld dat de Gemeente gehouden is tot onderhoud van de sloten die tot haar eigendom behoren. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. De Hoge Raad heeft de Gemeente ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [eiser].

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/02256
Datum3 oktober 2025
ARREST
In de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie, verweerder in het incidentele cassatieberoep,
hierna: [eiser] ,
advocaat: J.H.M. van Swaaij,
tegen
GEMEENTE AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het incidentele cassatieberoep,
hierna: de Gemeente,
advocaat: R.D. Boesveld.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/13/697439 / HA ZA 21-166 van de rechtbank Amsterdam van 21 juli 2021 en 1 december 2021;
b. de arresten in de zaak 200.307.829/01 van het gerechtshof Amsterdam van 29 maart 2022 en 12 maart 2024.
[eiser] heeft tegen het arrest van het hof beroep van 12 maart 2024 in cassatie ingesteld.
De Gemeente heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal S.D. Lindenbergh strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.
De advocaat van de Gemeente heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
(i) [eiser] is eigenaar en beheerder van een landgoed in de gemeente Amsterdam (hierna: het landgoed). Het landgoed wordt omringd door sloten, die het afgrenzen van gronden van de Gemeente.
(ii) Op 8 mei 1981 is een akte van ruiling gepasseerd (hierna: de akte van ruiling) tussen de vorige eigenaar van het landgoed en de Gemeente, waarbij stroken grond en stroken water zijn geruild. In de akte van ruiling, waarin wordt verwezen naar een aan de akte gehechte kaart waarin een en ander is gearceerd, is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Met betrekking tot deze overeenkomst van ruil is tussen partijen het volgende overeengekomen:
(…)
4. de Gemeente verplicht zich de met streeparcering aangeduide slootgedeelten vanaf heden te onderhouden en op diepte te houden, zulks door en voor haar rekening:
5. [de vorige eigenaar] verplicht zich voor eigen rekening de oevers aan de zijde van het aan hem verblijvende gedeelte van het kadastrale perceel nummer [001] , waarop gebouwd [het landgoed] te blijven onderhouden;
(…)”
(iii) Op 10 december 1999 is een akte van koop en levering gepasseerd tussen de vorige eigenaar en [eiser] , waarbij [eiser] het landgoed in eigendom heeft verkregen. In deze akte is onder paragraaf 4 onder andere het volgende opgenomen:
“4. Bijzondere lasten en beperkingen.
(...)
4.2.
Koper is bekend met:
(i) het bepaalde voorkomende in de hiervoor sub 3. (ii) vermelde titel van aankomst (deel 6735, nummer 66), luidende:
“4. de Gemeente verplicht zich de met streeparcering aangeduide slootgedeelten vanaf heden te onderhouden en op diepte te houden, zulks door en voor haar rekening;
5. [de vorige eigenaar] verplicht zich voor eigen rekening de oevers aan de zijde van het aan hem verblijvende gedeelte van het kadastrale perceel nummer [001] , waarop gebouwd [het landgoed] te blijven onderhouden;
(...)”
(iv) [eiser] heeft afschriften overgelegd van zes brieven van hem aan de Gemeente, gedateerd tussen 2005 en 2012. In deze brieven heeft [eiser] , kort gezegd, geschreven over de noodzaak tot onderhoud aan de sloten rondom het landgoed, de verplichting van de Gemeente om die sloten te onderhouden, dat onderhoud uitblijft, en dat hij al meerdere malen noodgedwongen op eigen kosten de sloten heeft laten onderhouden.
(v) In juli 2018 heeft [eiser] een brief gestuurd aan de Gemeente waarin hij haar, samengevat, sommeert binnen 6 weken aan te vangen met onderhoud aan de sloten en verzoekt om betaling van door hem gemaakte kosten voor onderhoud.
(vi) Eind 2019 heeft de Gemeente onderhoud aan de sloten verricht. In de jaren 2020, 2021 en 2022 heeft de Gemeente geen onderhoud verricht.
2.2
[eiser] vordert in deze procedure, samengevat en voor zover in cassatie van belang, verklaringen voor recht dat de Gemeente gehouden is de sloten (al dan niet deels) te onderhouden, dat de Gemeente in die verplichting is tekortgeschoten, en dat [eiser] dat onderhoud in plaats van de Gemeente heeft laten uitvoeren. [eiser] vordert daarnaast veroordeling van de Gemeente tot betaling van schadevergoeding (bestaande uit de door hem gemaakte kosten voor onderhoud), vast te stellen door een deskundige, dan wel nader op te maken bij staat.
2.3
De rechtbank [1] heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen.
2.4
Het hof [2] heeft voor recht verklaard dat de Gemeente gehouden is het onderhoud te verrichten aan die delen van de sloten die tot haar eigendom behoren (met inbegrip van de aan haar in eigendom toebehorende oevers van die sloten), voor zover deze grenzen aan het landgoed, een en ander overeenkomstig de voor dat onderhoud geldende wettelijke vereisten, en het vonnis voor het overige bekrachtigd. Hiertoe heeft het hof het volgende overwogen:

Rust er een onderhoudsplicht op de Gemeente?
4.4
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] zich jarenlang met grote mate heeft ingezet voor het onderhoud van het landschap van [het landgoed]. (…). Echter, de vraag die in deze procedure moet worden beantwoord is of er ten aanzien van sloten tussen het landgoed en het Amstelpark een onderhoudsplicht op de Gemeente rust en, zo ja, wat die plicht inhoudt en ten aanzien van welke sloten/slootdelen. [eiser] beroept zich op de akte van ruiling en het feit dat het (kwalitatieve) recht op onderhoud op hem als nieuwe eigenaar is overgegaan. Hij beroept zich tevens op de wettelijke onderhoudsverplichting van de Gemeente terwijl het niet voldoen aan die wettelijke onderhoudsverplichting een onrechtmatige daad jegens hem oplevert. In hoger beroep heeft de Gemeente erkend dat er op haar, krachtens de akte van ruiling, ook jegens [eiser] een onderhoudsplicht rust met betrekking tot de gearceerde delen van de sloten (…), dat wil zeggen de slootdelen die op de aan de akte van ruiling gehechte kaart zijn gearceerd met diagonale lijnen. Die delen zijn blijkens de tekening behorend bij de akte van ruiling destijds door [de vorige eigenaar] aan de Gemeente overgedragen, en dus thans in eigendom van de Gemeente. De Gemeente heeft ook erkend dat zij op grond van het Keurbesluit verplicht is de sloten, voor zover deze zich op haar perceel bevinden, te onderhouden. Zij heeft niet bestreden dat nalatigheid in deze verplichting een onrechtmatige daad jegens [eiser] zou opleveren. (…)
4.5
Verder stelt de Gemeente terecht dat de precieze inhoud van de onderhoudsplicht niet is neergelegd in de akte van ruiling. Hiervoor moet echter naar het oordeel van het hof en zoals de Gemeente betoogt, aansluiting worden gezocht bij de onderhoudsplichten die het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht – de formele waterbeheerder van deze sloten – stelt aan de onderhoudsplichtigen voor dit soort wateren. Deze zijn voor dit geval neergelegd in artikel 2.36 van de Keur Amstel, Gooi en Vecht (…) en artikel 3.4 van het huidige Keurbesluit, gelezen in samenhang met bijlage II en onder 1.2. In laatstgenoemde bepaling zijn wel degelijk meerdere concrete verplichtingen opgenomen voor de gerechtigde van de betreffende watergang, één en ander voor zover zijn eigendoms- of gebruiksrecht strekt. Deze verplichtingen omvatten onder meer het verwijderen van overmatige plantengroei, ongeremd groeiende planten, verlanding en drijfvuil, het instandhouden van de oeverbeschoeiing alsook het verwijderen van de oever van voorwerpen, materialen en werken die het onderhoud van water, oever en oeverbeschoeiing kunnen belemmeren of die de stabiliteit en ecologische toestand van de oeverzone kunnen aantasten. Daarnaast bevat voornoemde bijlage II onder 1.6 verplichtingen voor de gerechtigde van natuurvriendelijke oevers, wederom voor zover zijn eigendoms- of gebruiksrecht strekt. De toe te wijzen verklaring voor recht is hiermee dan ook voldoende concreet. In deze regelingen wordt overigens niet de eis gesteld dat de Gemeente
jaarlijksonderhoud verricht. De verklaring van [oud-bestuurder waterschap] die [eiser] ter onderbouwing van zijn vordering in hoger beroep heeft ingebracht spreekt ook niet van een plicht tot jaarlijks onderhoud, enkel van de wenselijkheid daarvan.
(Omvang van) de tekortkoming c.q. nalatigheid
4.6
De vraag is of de Gemeente de hiervoor in 4.5 concreet omschreven onderhoudsplicht heeft geschonden ten aanzien van de slootdelen of oevers die tot haar eigendom behoren. De Gemeente heeft niet betwist dat zij tussen 2004-2019, dus gedurende vijftien jaar, geen enkel onderhoud heeft verricht. Reeds daarom ligt het voor de hand om aan te nemen dat de Gemeente haar onderhoudsverplichtingen niet is nagekomen. Daarmee staat echter nog niet vast
in welke matede Gemeente tekort is geschoten in de nakoming van haar contractuele onderhoudsverplichtingen dan wel in strijd heeft gehandeld met de op de Gemeente rustende wettelijke onderhoudsverplichtingen. [eiser] heeft namelijk proactief dat onderhoud zelf ter hand genomen nadat hij – naar eigen zeggen – vergeefs had aangeklopt bij de Gemeente. Zijn stelling dat dat onderhoud in de periode 2004-2019 telkens ook nodig was krachtens de geldende regelgeving heeft hij niet onderbouwd met foto’s, peilrapporten en/of bodemonderzoeken. Hij heeft daardoor onvoldoende toegelicht dat het destijds aan de Gemeente was om over te gaan tot het verwijderen van overmatige plantengroei, ongeremd groeiende planten, verlanding en drijfvuil, het instandhouden van de oeverbeschoeiing en/of het verwijderen van de oever van voorwerpen, materialen en werken die het onderhoud van water, oever en oeverbeschoeiing kunnen belemmeren of die de stabiliteit en ecologische toestand van de oeverzone kunnen aantasten. Ook heeft hij geen verzoek om handhaving ingediend bij het bevoegd gezag (het Waterschap). Hierdoor valt op dit moment niet meer vast te stellen in welke mate er daadwerkelijk achterstallig onderhoud was en – daarmee – in welke mate [eiser] schade heeft geleden. Dit gebrek in de onderbouwing van de vordering van [eiser] komt ook tot uiting in zijn brieven aan de Gemeente in de jaren 2007-2016. In die brieven heeft [eiser] nooit verzocht om een schadevergoeding in plaats van nakoming (in de zin van artikel 6:87 lid 1 BW), daargelaten dat het nog de vraag is of één of meer van die brieven als een ingebrekestelling hebben te gelden en de Gemeente daardoor in verzuim is geraakt. Ook valt uit die brieven niet af te leiden dát en in welke mate [eiser] kosten heeft moeten maken als gevolg van nalatig onderhoud door de Gemeente. Het valt dan ook niet meer na te gaan, ook niet door een deskundige, tot op welke hoogte de Gemeente in de jaren voor 2019 haar onderhoudsplicht heeft geschonden en daardoor schade heeft veroorzaakt aan [eiser] . In zoverre heeft [eiser] , door zijn proactieve optreden zonder voldoende documentatie daarvan wat betreft het onderhoud aan de sloten, het zichzelf onmogelijk gemaakt om te voldoen aan zijn stelplicht.
4.7
Het vorenstaande betekent dat er geen grond is voor toewijzing van de in 4.2 onder ii) tot en v) genoemde vorderingen. Aan bespreking van de overige door [eiser] aangevoerde grieven wordt daarom niet meer toegekomen.
4.8
Partijen hebben geen bewijs aangeboden van concrete feiten die, indien bewezen, tot andere beslissingen zouden leiden.”

3.Beoordeling van het middel in het principale beroep

3.1
Onderdeel 2 van het middel is gericht tegen de afwijzing van de vordering tot betaling van schadevergoeding, nader op te maken bij staat.
Onderdeel 2.4 klaagt dat voor zover de afwijzing erop berust dat het hof (impliciet) heeft geoordeeld dat de Gemeente niet is tekortgeschoten in haar onderhoudsplicht, dit oordeel ontoereikend is gemotiveerd. Dit oordeel is volgens het onderdeel namelijk onverenigbaar met het oordeel (in rov. 4.6) dat het voor de hand ligt aan te nemen dat de Gemeente in de vijftien jaar dat zij geen onderhoud heeft verricht aan de sloten haar onderhoudsplicht niet is nagekomen, en is volgens het onderdeel voorts onvoldoende gemotiveerd in het licht van de stellingen van [eiser] waaruit volgt dat periodiek onderhoud noodzakelijk was.
3.2
Deze klacht treft doel. Het hof heeft in rov. 4.6 overwogen dat het voor de hand ligt dat de Gemeente haar onderhoudsplicht niet is nagekomen, reeds omdat zij gedurende vijftien jaren geen enkel onderhoud aan de sloten heeft verricht. Hierin ligt besloten dat gedurende die vijftien jaren op een of meer momenten onderhoud noodzakelijk was. Dat het verrichten van onderhoud op enig moment gedurende deze periode noodzakelijk was, heeft [eiser] verder onderbouwd met een verklaring van een oud-bestuurder van het Waterschap, die inhoudt dat jaarlijks onderhoud wenselijk is, en met een beschrijving van het onderhoud dat hij zelf heeft laten uitvoeren. In het licht van dit een en ander is zonder nadere motivering onbegrijpelijk dat het hof, zoals het kennelijk in rov. 4.6 heeft gedaan, heeft geoordeeld dat de Gemeente niet is tekortgeschoten in haar onderhoudsplicht.
3.3
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

De klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

5.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale beroep:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 maart 2024;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 496,97 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien de Gemeente deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
in het incidentele beroep:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien de Gemeente deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.M. Wattendorff, als voorzitter, A.E.B. ter Heide en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
3 oktober 2025.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 1 december 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:8031.
2.Gerechtshof Amsterdam 12 maart 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:581.