ECLI:NL:HR:2025:145
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X], hierna aangeduid als belanghebbende, tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 november 2022, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Gelderland werd behandeld. De Rechtbank Gelderland had in deze eerdere uitspraken navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd aan belanghebbende voor de jaren 2012 en 2013, alsook beschikkingen inzake belastingrente gegeven.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door W. Wolters, heeft zijn cassatieberoep ingediend na de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven voor zijn oordeel, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, samen met de raadsheren M.W.C. Feteris en A.E.H. van der Voort Maarschalk, en is in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2025.