In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van een klager tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin het klaagschrift tot teruggave van drie inbeslaggenomen mobiele telefoons werd afgewezen. De klager was verdacht van drugshandel en witwassen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie inmiddels de teruggave van de telefoons aan de klager heeft gelast, waardoor het beslag op grond van artikel 134 lid 2, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering is beëindigd. Hierdoor is het cassatieberoep van de klager niet-ontvankelijk verklaard.
De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat, ook al is het beslag beëindigd door een bevel tot teruggave, de bewaarder zorgvuldig met het voorwerp moet omgaan en moet proberen de betrokkene op een actueel adres te bereiken. Dit is in lijn met de nota van toelichting bij de totstandkoming van artikel 12 van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen, waarin wordt gesteld dat van de overheid voldoende inspanning mag worden verwacht om de rechthebbende op de hoogte te brengen dat het voorwerp aan hem ter beschikking staat. Indien hieraan niet wordt voldaan, kan de betrokkene zich wenden tot het openbaar ministerie of de civiele rechter.
De Hoge Raad heeft de klacht van de klager over de afhandeling van het beslag, waarbij het bericht over de teruggave naar een achterhaald adres zou zijn gestuurd, niet verder behandeld, omdat het beroep al niet-ontvankelijk was verklaard. De beslissing van de Hoge Raad is op 30 september 2025 uitgesproken.