Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
30 september 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een veroordeling door de rechtbank Noord-Holland, maar het hof verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk op de grond dat het beroep te laat was ingesteld. De verdachte stelde dat hij niet het recht was gelaten om het laatst te spreken tijdens de zitting in hoger beroep. De Hoge Raad oordeelde dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting niet bleek dat de verdachte deze mogelijkheid had gekregen. Dit is in strijd met artikel 283 van het Wetboek van Strafvordering, dat voorschrijft dat de verdachte het recht heeft om het laatst te spreken. De Hoge Raad concludeerde dat de niet-naleving van dit voorschrift leidt tot nietigheid van het onderzoek en de uitspraak van het hof. Daarom vernietigde de Hoge Raad de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.