ECLI:NL:HR:2015:3250

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
10 november 2015
Zaaknummer
14/04698
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het recht op laatste woord in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1974, was niet verschenen op de zitting in hoger beroep, maar had een gemachtigde raadsman, mr. J.G.M. Dassen, die verklaarde dat hij uitdrukkelijk gemachtigd was om de verdediging te voeren. De advocaat-generaal, A.J. Machielse, heeft gepleit voor niet-ontvankelijkheid van de verdachte in zijn hoger beroep, omdat het beroep niet binnen de wettelijke termijn was ingesteld. Het Hof heeft de verdachte vervolgens niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het Hof de gemachtigde raadsman ten onrechte niet de gelegenheid heeft gegeven om het laatst te spreken, zoals voorgeschreven in artikel 283 van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel is ook van toepassing in hoger beroep en vereist dat de verdachte en zijn raadsman de kans krijgen om hun standpunt te verwoorden, vooral na de pleitnota van de advocaat-generaal. De Hoge Raad concludeert dat de niet-nakoming van dit voorschrift zozeer strijdig is met een behoorlijke procesorde dat dit leidt tot nietigheid van het onderzoek en de uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad heeft daarom de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van het recht op een eerlijk proces en de noodzaak om de rechten van de verdediging te waarborgen, met name het recht om het laatste woord te voeren in hoger beroep.

Uitspraak

10 november 2015
Strafkamer
nr. S 14/04698
LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 10 september 2014, nummer 21/004143-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2 Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de gemachtigde raadsman ten onrechte niet de gelegenheid heeft gegeven het laatst te spreken.
2.2.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
"De verdachte (...) is niet verschenen.
Als raadsman van de verdachte is wel verschenen mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht, die verklaart uitdrukkelijk gemachtigd te zijn de verdediging te voeren.
De advocaat-generaal voert het woord, zakelijk weergegeven, als volgt:
Verdachte moet niet-ontvankelijk in zijn appel worden verklaard. In het grievenformulier geeft verdachte aan dat hij op de hoogte was van de zitting, maar hij kon niet aanwezig zijn in verband met zijn werk. Ik verzoek het hof verdachte niet ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep aangezien het hoger beroep niet binnen 14 dagen na de uitspraak in eerste aanleg is ingesteld.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven, als volgt:
Ik stel vast dat op het grievenformulier niet het handschrift van mijn cliënt staat. Mijn cliënt heeft iemand bereid gevonden dit formulier in te vullen. Het is een grievenformulier van 2013 en het gaat om een gebeurtenis uit 2011. Ik vind het te ver gaan om aan deze opmerking, die twee jaar later is ingevuld, de conclusie te verbinden dat hij destijds op 4 november 2011 op de hoogte was van de zitting.
De advocaat-generaal voert het woord, zakelijk weergegeven, als volgt:
Ik kan me wel voorstellen dat hij nog weet dat hij toen moest werken. Deze zitting was een van de laatste uitnodigingen om te verschijnen na een lange reeks.
Het hof verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede onmiddellijk uitspraak te zullen doen."
2.2.2.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op de grond dat het beroep is ingesteld na het verstrijken van de daarvoor geldende wettelijke termijn.
2.3.1.
Art. 283 Sv, dat ook in hoger beroep toepasselijk is, luidt:
"1. In de gevallen waarin van nietigheid van de dagvaarding, onbevoegdheid van rechtbank of niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie zonder onderzoek van de zaak zelf kan blijken, is de verdachte bevoegd dit verweer reeds dadelijk na de ondervraging bedoeld in artikel 273, voor te dragen en toe te lichten.
2. De officier van justitie kan daarop antwoorden.
3. De verdachte kan andermaal en, als de officier van justitie daarna weer het woord voert, nogmaals het woord voeren.
4. De rechtbank gaat tot beraadslaging over en doet uitspraak over het gevoerde verweer.
5. Wordt het verweer ontijdig of ongegrond bevonden, dan wordt het onderzoek in de zaak zelf onmiddellijk voortgezet.
6. Ook ambtshalve kan de rechtbank zonder onderzoek in de zaak de nietigheid van de dagvaarding, haar onbevoegdheid of de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie uitspreken, nadat zij de officier van justitie en de verdachte heeft gehoord."
2.3.2.
Art. 283 Sv is van overeenkomstige toepassing ingeval de vraag aan de orde is of de rechter in hoger beroep kan toekomen aan een beoordeling van de zaak zelf
(vgl. HR 5 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS7542).
2.4.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt niet dat de gemachtigde raadsman van de verdachte nogmaals het woord heeft kunnen voeren nadat de Advocaat-Generaal andermaal het woord had gevoerd. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat het in het zesde lid in verbinding met het derde lid van art. 283 Sv gegeven voorschrift niet is nageleefd. Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is in het onderhavige geval waarin het Hof de verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep, van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan zozeer strijdt met een behoorlijke procesorde dat het nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak meebrengt.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 november 2015.