Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede, het derde en het vierde cassatiemiddel
4.Beslissing
30 september 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van gekwalificeerde doodslag in Curaçao, zoals omschreven in artikel 2:260 van het Strafrecht van Curaçao. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, maar het Openbaar Ministerie ging in cassatie.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte beoordeeld, waarbij de advocaat H.M.W. Daamen de verdediging voerde en de advocaat-generaal V.M.A. Sinnige concludeerde tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte over de bewezenverklaring van het medeplegen van gekwalificeerde doodslag niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad bevestigde dat het Hof op basis van de feiten en omstandigheden had kunnen oordelen dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
De Hoge Raad concludeerde dat de argumenten van de verdachte niet voldoende waren om de uitspraak van het Hof te vernietigen. De beslissing van de Hoge Raad was dat het beroep werd verworpen, en dit arrest werd uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.S. Kea.