Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde cassatiemiddel
3.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel
4.Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel
5.Beslissing
30 september 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 8 december 2022. De verdachte, geboren in 1988, was betrokken bij voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne en deelname aan een criminele organisatie. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken van een aantal feiten. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte beoordeeld, waarbij de advocaat-generaal B.F. Keulen had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelde dat de eerste drie cassatiemiddelen niet tot cassatie leidden, om redenen die in de conclusie van de advocaat-generaal waren vermeld. Het vierde cassatiemiddel, dat betrekking had op de motivering van de uitspraak van het hof, leidde ook niet tot vernietiging. Het vijfde cassatiemiddel, dat stelde dat de redelijke termijn van artikel 6 lid 1 van het EVRM was overschreden, werd gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelde dat de termijn was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 32 maanden naar 29 maanden. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige.