Uitspraak
1.De prejudiciële procedure
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beantwoording van de prejudiciële vragen
Verplichte opleiding
Artikel 611a, tweede lid
effet utilevan de richtlijn, wanneer het gaat om scholing die de werkgever op grond van het recht verplicht is aan te bieden. Het vierde lid bepaalt daarom dat dergelijke bedingen nietig zijn. Nietig zijn betekent dat het beding van rechtswege niet geldt en een werkgever daar dus ook geen beroep op kan doen. Dit geldt zowel voor bestaande overeenkomsten (door de onmiddellijke werking) als voor overeenkomsten die worden gesloten na inwerkingtreding van de wet.
voorhet werk, maar als een opleiding
tijdenshet werk (‘training on the job’). Voor deze opvatting pleit dat de advocaat-stagiaire tijdens de stageperiode – dus ook ten tijde van het volgen van de Beroepsopleiding Advocatuur – is ingeschreven als advocaat, werkzaamheden als advocaat verricht en daarvoor een bij het verrichten van die werkzaamheden passende beloning ontvangt. Dat deze werkzaamheden onder supervisie van een ervaren andere advocaat worden verricht, en dat de inschrijving van de stagiaire als advocaat voorwaardelijk is, maakt dat niet anders. Een bijkomende reden om aan deze opvatting de voorkeur te geven, is dat deze beter aansluit bij de door art. 7:611a BW en de Richtlijn beoogde bescherming van werknemers. De opvatting vindt verder steun in de Beleidsregel, waarin de kosten van de beroepsopleiding, anders dan lijkt te volgen uit art. 2.28 Voda, als uitgangspunt voor rekening komen van het kantoor van de patroon waar de advocaat-stagiaire in dienst is (zie hiervoor in 3.3.2). Dit uitgangspunt wijst erop dat de beroepsgroep deze kosten – en daarmee de opleiding – beschouwt als dienstbaar aan dit kantoor.
4.Beslissing
26 september 2025.