ECLI:NL:HR:2025:1351
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake onroerendezaakbelastingen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende, vertegenwoordigd door A. Bakker, tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Midden-Delfland. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 16 januari 2025, waarin het hoger beroep van de heffingsambtenaar tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag werd behandeld. De Rechtbank had zich uitgesproken over een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het Hof niet kunnen slagen. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om advies uit te brengen, maar de Hoge Raad heeft besloten het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals toegestaan onder artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is openbaar uitgesproken en is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.