ECLI:NL:HR:2025:135

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
23/00900
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Persoonsverwisseling en de gevolgen voor de tenaamstelling van vonnissen in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, die zich in de procedure uitgaf als een andere persoon, werd in eerste aanleg ten onrechte veroordeeld op naam van deze andere persoon. De Hoge Raad oordeelt dat, wanneer in hoger beroep blijkt dat het vonnis in eerste aanleg is gesteld op naam van een andere persoon dan de persoon op wie de vervolging daadwerkelijk betrekking heeft, het hof het vonnis moet vernietigen, met name wat betreft de tenaamstelling. In dit geval heeft het hof vastgesteld dat de verdachte de werkelijke identiteit heeft van de persoon die op 12 december 2018 is aangehouden. De Hoge Raad benadrukt dat het belangrijk is om te voorkomen dat onjuiste gegevens in overheidsregistraties blijven staan. Daarom heeft de Hoge Raad het openbaar ministerie opgedragen om de minister te informeren over de noodzaak om de registratie van de veroordeling door de rechtbank ten name van de onterecht veroordeelde persoon te verwijderen. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, maar bevestigt de noodzaak van correctie in de registratie.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/00900
Datum4 februari 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 1 maart 2023, nummer 23-002521-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
zich eerder in de procedure uitgevende als:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Y. Moszkowicz, advocaat in Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof de verdachte niet had mogen veroordelen nu hij in eerste aanleg ten onrechte op naam van [verdachte] is berecht en veroordeeld.
2.2.1
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 februari 2023 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig zijn schriftelijke pleitnotities die aan het hof zijn overgelegd. Deze pleitnotities houden onder meer in:
“Primair: Verkeerde persoon gedagvaard
(...)
18. In het arrest van de Hoge Raad van 4 september 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BX4153) is overwogen:
“(...) 2.7. Opmerking verdient dat ingeval bij het onderzoek ter terechtzitting twijfel rijst over de vraag of de als verdachte ter terechtzitting verschenen persoon de in de dagvaarding bedoelde verdachte is, de rechter kan overgaan tot het (doen) verrichten van een nader onderzoek naar diens identiteit zoals omschreven in art. 273 in verbinding met art. 27a Sv alsmede art. 29a Sv. Ingeval de rechter van oordeel is dat degene die ter terechtzitting is verschenen, niet de verdachte is, kan hij overgaan tot het verlenen van verstek tegen de alsdan afwezige verdachte, dan wel de aanwezige raadsman indien deze op de voet van art. 279 Sv uitdrukkelijk is gemachtigd de verdediging te voeren, in de gelegenheid stellen het woord te voeren namens de niet-verschenen verdachte. Wat betreft de procedure in hoger beroep kan daaraan nog worden toegevoegd dat de appelrechter degene die als verdachte is gedagvaard dient vrij te spreken indien komt vast te staan dat het vonnis in eerste aanleg te zijnen laste is gewezen doch dat het daarin als bewezen aangenomene door een ander is begaan.”
19. In HR 21 juni 1994, DD 94.398 is overwogen dat wat betreft de procedure in hoger beroep, de appelrechter degene die als verdachte is gedagvaard dient vrij te spreken indien komt vast te staan dat het vonnis in eerste aanleg te zijnen laste is gewezen doch dat het daarin als bewezen aangenomene door een ander is begaan.
20. Gelet hierop is slechts één conclusie mogelijk. Vastgesteld kan worden dat de verdachte niet [verdachte] , maar [verdachte] is. Hij is ten onrechte in het vonnis als [verdachte] veroordeeld. Op basis van de jurisprudentie moet onder die omstandigheden vrijspraak volgen van alle ten laste gelegde feiten.
21. Ik ga uw Hof op grond van het voorgaande dan ook primair verzoeken cliënt van alle feiten vrij te spreken.”
2.2.2
Het hof heeft het aangevoerde als volgt verworpen:
“Identiteit verdachte
De verdachte heeft zich bij zijn aanhouding op 12 december 2018 gelegitimeerd met een identiteitskaart van [betrokkene] . De verdachte is na de voorgeleiding onderworpen aan een zuil voor identiteitsvaststelling (de zogenoemde BVID-zuil). Nadat de vingerafdrukken waren afgenomen bleek uit het systeem dat de vingerafdrukken behoren bij [verdachte] . De eerder opgegeven identiteit bleek vals te zijn. De verdachte heeft de naam [verdachte] opgegeven bij het verhoor vlak na de aanhouding op 12 december 2018. Dit is ook de naam die de verdachte heeft opgegeven op de terechtzitting bij de rechtbank Amsterdam op 12 juni 2019 en de naam die is opgegeven bij het instellen van hoger beroep.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard niet [verdachte] te zijn, maar [verdachte] . Het hof heeft naar aanleiding van die verklaring de advocaat-generaal verzocht uit te zoeken wat de werkelijke identiteit van de verdachte is. Uit het nadere onderzoek is gebleken dat in januari 2020 een blonde Poolse man die opgaf te zijn [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1982, aangifte heeft gedaan van identiteitsfraude. De Poolse autoriteiten hebben een identiteitsbewijs met foto van [verdachte] verstrekt waarop een blonde man stond. Van [verdachte] hebben de Poolse autoriteiten geen identiteitsbewijs verstrekt. De Poolse autoriteiten hebben echter wel onderzoek gedaan bij de vermeende moeder van [verdachte] , die na met een foto van een donkerharige man te zijn geconfronteerd, heeft bevestigd dat dit haar zoon was.
Op de terechtzitting van 16 juni 2021 heeft het hof de zaak verwezen naar de raadsheer-commissaris teneinde de identiteit van de verdachte te vergelijken met de identiteit van [verdachte] .
Vervolgens is een DNA-onderzoek verricht waaruit blijkt dat het DNA-profiel van de verdachte een match heeft met een DNA-profiel waarover eerder gerapporteerd is op 8 februari 2012 en behoort bij [verdachte] .
Het hof heeft gelet op het voorgaande geen enkele twijfel over de identiteit van de verdachte in die zin dat de verdachte [verdachte] is. Vast staat dat hij, verdachte, degene is die op 12 december 2018 is aangehouden. Nader onderzoek naar de identiteit van de verdachte acht het hof gelet op het voorgaande niet noodzakelijk. Het (voorwaardelijke) verzoek van de raadsman wordt afgewezen.”
2.3.1
Op grond van de vaststellingen van het hof kan in cassatie van het volgende worden uitgegaan. De verdachte heeft zich bij eerder DNA-onderzoek en gedurende de strafzaak verschillende keren uitgegeven als [verdachte] . Deze naam heeft de verdachte onder meer opgegeven bij zijn eerste verhoor bij de politie, tijdens de terechtzitting in eerste aanleg en bij het instellen van hoger beroep. De verdachte is in eerste aanleg op naam van [verdachte] gedagvaard en het vonnis van de rechtbank is op die naam gesteld. Op de eerste terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat zijn naam [verdachte] is en niet [verdachte] . Die bewering heeft hij op latere terechtzittingen in hoger beroep herhaald. Er is nader onderzoek verricht naar de werkelijke identiteit van de verdachte in deze zaak, op grond waarvan het hof geen enkele twijfel erover heeft dat de verdachte [verdachte] is en niet de naam [verdachte] draagt. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte op naam van “ [verdachte] , zich eerder in de procedure uitgevende als [verdachte] ”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftig maanden voor verschillende misdrijven, waaronder het voorhanden hebben van valse identiteitsbewijzen en rijbewijzen.
2.3.2
In een geval als dit, waarin in hoger beroep is komen vast te staan dat in eerste aanleg als gevolg van een persoonsverwisseling het vonnis is gesteld op naam van een andere persoon dan de persoon op wie de vervolging daadwerkelijk betrekking heeft, moet het hof dat vonnis – in ieder geval wat betreft de tenaamstelling van het vonnis – vernietigen. Als in zo’n geval komt vast te staan wat de werkelijke naam is van de persoon op wie de vervolging betrekking heeft, staat geen rechtsregel eraan in de weg dat het hof zijn arrest op die naam stelt.
2.3.3
Nu het hof heeft vastgesteld dat de in hoger beroep verschenen persoon met de naam [verdachte] , de persoon is op wie de vervolging daadwerkelijk betrekking heeft omdat het deze persoon is die op 12 december 2018 in deze zaak als verdachte is aangehouden en op wie de strafzaak betrekking heeft, getuigt het oordeel van het hof dat – onder vernietiging van het vonnis in eerste aanleg – het arrest op naam kan worden gesteld van “ [verdachte] , zich eerder in de procedure uitgevende als [verdachte] ”, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel niet onbegrijpelijk.
2.4
Opmerking verdient het volgende. Als het vonnis in eerste aanleg als gevolg van een persoonsverwisseling is gesteld op de naam van een andere persoon dan de persoon op wie de vervolging daadwerkelijk betrekking heeft, ligt het in de rede dat de rechter het nodige in het werk stelt om te voorkomen dat, na de onder 2.3.2 bedoelde aanpassing van de tenaamstelling van de uitspraak, onjuiste gegevens in overheidsregistraties blijven staan. Dat kan bijvoorbeeld door het openbaar ministerie op te dragen om, als het op grond van artikel 6:1:1 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) de uitspraak van de rechter aan de minister verstrekt, de aandacht van de minister te vestigen op de noodzaak dat de registratie van de veroordeling door de rechtbank in de betreffende zaak ten name van die andere persoon wordt verwijderd. De Hoge Raad zal in deze zaak het openbaar ministerie opdragen dit te doen.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- draagt het openbaar ministerie op om, als het op grond van artikel 6:1:1 lid 2 Sv de uitspraak van de rechter aan de minister verstrekt, de aandacht van de minister te vestigen op de noodzaak dat de registratie van de veroordeling door de rechtbank, parketnummer 13/702813-18, ten name van [verdachte] wordt verwijderd;
- verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien, C. Caminada, T. Kooijmans en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 februari 2025.