ECLI:NL:HR:2025:1143

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
20/00164
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over proceskostenvergoeding in belastingzaak na intrekking cassatieberoep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Minister van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft naheffingsaanslagen in de accijns en de voorraadheffing die aan [X] B.V. (hierna: belanghebbende) waren opgelegd. De Minister heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof van 29 november 2019, waarin de naheffingsaanslagen en de daarbij behorende boetebeschikking werden behandeld. De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.

De Hoge Raad heeft in deze uitspraak ook aandacht besteed aan de proceskosten. De Staatssecretaris van Financiën heeft op 16 april 2025 het beroep in cassatie ingetrokken. Belanghebbende heeft vervolgens verzocht om vergoeding van de proceskosten die zijn gemaakt in verband met de behandeling van het beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding, die is vastgesteld op € 5.442. Dit bedrag is berekend op basis van de proceshandelingen en de factor die is vastgesteld in het Besluit proceskosten bestuursrecht.

De uitspraak is gedaan door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, samen met de vice-president J.A.R. van Eijsden en de raadsheren E.N. Punt, M.A. Fierstra en E.F. Faase. De beslissing is openbaar uitgesproken op 11 juli 2025.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/00164
Datum11 juli 2025
ARREST
op een door [X] B.V. (hierna: belanghebbende) gedaan verzoek als bedoeld in artikel 29f, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

1.De loop van het geding in cassatie tot dusver

1.1
De Minister van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 29 november 2019, nr. BK-19/00278 [1] , betreffende aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen in de accijns en in de voorraadheffing, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door P.E. van Dam, heeft een verweerschrift ingediend.
1.2
De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft op 31 december 2020 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie. [2]
1.3
Bij brief van 13 februari 2023 heeft de griffier van de Hoge Raad partijen bericht dat de behandeling van de zaak niet kan worden afgerond voordat het Hof van Justitie van de Europese Unie antwoord heeft gegeven op de door de Hoge Raad bij arrest van 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:187, gestelde prejudiciële vragen.
Het Hof van Justitie heeft bij arrest van 13 maart 2025, Alsen, C-137/23, ECLI:EU:C:2025:179 (hierna: het arrest Alsen), die vragen beantwoord.
1.4
Belanghebbende heeft bij brief van 28 maart 2025 schriftelijk gereageerd op het arrest Alsen.
1.5
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij brief van 16 april 2025, door de Hoge Raad ontvangen op 17 april 2025, schriftelijk gereageerd op het arrest Alsen en daarbij het beroep in cassatie ingetrokken.
1.6
Bij brief van 6 juni 2025, door de Hoge Raad ontvangen op 11 juni 2025, heeft belanghebbende, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, de Hoge Raad verzocht de Staatssecretaris bij afzonderlijke uitspraak – met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 Awb – te veroordelen in de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in verband met de behandeling van het beroep in cassatie.
1.7
De Staatssecretaris heeft naar aanleiding van het hiervoor in 1.6 bedoelde verzoek een verweerschrift ingediend. Hij concludeert dat aan belanghebbende een vergoeding van de in cassatie gemaakte proceskosten toekomt, berekend overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht.

2.Beoordeling van het verzoek om veroordeling in de proceskosten

2.1
De Hoge Raad ziet, gelet op de inhoud van het procesdossier en de gegevens die door partijen op dit punt zijn verstrekt, aanleiding voor vergoeding van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken.
2.2
Bij de berekening van de vergoeding van de kosten van de cassatieprocedure gaat de Hoge Raad van het volgende uit:
(i) twee proceshandelingen (verweerschrift in cassatie en schriftelijke reactie op het arrest Alsen) en daarmee 4 punten,
(ii) gelet op de omstandigheid dat de Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd, factor 1,5 wegens het gewicht van de zaak in cassatie, en
(iii) de waarde per punt die is neergelegd in onderdeel B1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (€ 907).
Dat komt neer op een proceskostenvergoeding van € 5.442.

3.Beslissing

De Hoge Raad veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 5.442 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, de vice-president J.A.R. van Eijsden, en de raadsheren E.N. Punt, M.A. Fierstra en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2025.

Voetnoten

2.ECLI:NL:PHR:2020:1222, met gemeenschappelijke bijlage ECLI:NL:PHR:2020:1223.