Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
21 januari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 23 oktober 2023 werd gewezen. De verdachte, geboren in 2000, was betrokken bij een ernstige strafzaak waarin hij beschuldigd werd van medeplegen van moord. De feiten van de zaak zijn als volgt: in 2021 heeft de verdachte, samen met anderen, op klaarlichte dag in Amstelveen met een vuurwapen meerdere malen geschoten in de richting van het bovenlichaam van een ander. Dit leidde tot ernstige verwondingen en de verdachte werd vervolgd op basis van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep beoordeeld en de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof onderzocht. De procureur-generaal bij de Hoge Raad kreeg de gelegenheid om een advies uit te brengen. Na zorgvuldige overweging kwam de Hoge Raad tot de conclusie dat het cassatieberoep duidelijk niet kon slagen. Daarom besloot de Hoge Raad om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en T.B. Trotman, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting. De beslissing van de Hoge Raad betekent dat de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft en dat de verdachte niet in zijn cassatieberoep wordt ontvangen.