ECLI:NL:GHAMS:2023:2457

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
23-003413-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord met zware gevolgen; 18 jaar gevangenisstraf opgelegd aan verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2000 en thans gedetineerd, was betrokken bij de moord op een 56-jarige man op 22 december 2021 in Amstelveen. De verdachte had een belangrijke rol in de voorbereiding en uitvoering van de moord, hoewel hij zelf niet heeft geschoten. Het hof oordeelde dat er sprake was van medeplegen van moord, gezien de nauwe samenwerking tussen de verdachte en de schutter, en de rol die de verdachte speelde in de planning en uitvoering van het delict. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank, dat een gevangenisstraf van 20 jaar had opgelegd, en legde een gevangenisstraf van 18 jaar op. De ernst van het feit, de impact op de nabestaanden en de omstandigheden waaronder de moord is gepleegd, zijn zwaar meegewogen in de strafmaat. De verdachte had een rol in het plaatsen van een peilbaken onder de auto van het slachtoffer en het huren van voertuigen voor de uitvoering van de moord. Het hof heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen behandeld, waarbij schadevergoeding is toegewezen voor affectieschade en materiële schade, maar ook enkele vorderingen zijn afgewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003413-22
datum uitspraak: 23 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 december 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-343475-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 september 2023 en 23 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de nabestaanden naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 22 december 2021 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door, al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met één of meerdere vuurwapen(s) één of meerdere malen in de richting van en/of op het (boven)lichaam en/of het been van [slachtoffer] te schieten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof - mede gelet op in hoger beroep gevoerde verweren - een andere bewijsconstructie hanteert en voorts tot andere beslissingen komt dan de rechtbank ten aanzien van de strafoplegging, het beslag en de vorderingen van de benadeelde partijen.
Bewijsoverweging [1]
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte van het tenlastegelegde vrij te spreken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de bijdrage van de verdachte aan de liquidatie van onvoldoende gewicht is geweest om te kunnen spreken van medeplegen. De verdachte was louter chauffeur en hij had verder enkel een ondersteunende rol. Andere uitvoeringshandelingen, zoals het plaatsen van het baken, zijn volgens de raadsman telkens uitgevoerd door de schutter. Omdat slechts medeplegen en niet medeplichtigheid ten laste is gelegd, dient dit tot vrijspraak te leiden, aldus de raadsman.
Standpunt van de advocaat-generaal
Volgens de advocaat-generaal is uit de bewijsmiddelen zonder meer de conclusie te trekken dat de verdachte als medepleger is betrokken bij de tenlastegelegde moord.
Oordeel van het hof
De feiten en omstandigheden
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen neemt het hof het volgende als vaststaand aan.
Op 22 december 2021 rond 10:45 uur zijn bij de politie Amsterdam meerdere meldingen binnengekomen van een schietincident in de Wieringerstraat in Amstelveen. Het slachtoffer is de 56-jarige [slachtoffer] . Uit onderzoek blijkt dat zeven maal met een vuurwapen in de richting van [slachtoffer] is geschoten, waarvan drie kogels hem (dodelijk) hebben geraakt. Het hof heeft bij arrest van 23 oktober 2023 geconcludeerd dat het [medeverdachte] is geweest die op 22 december 2021 de dodelijke schoten op [slachtoffer] heeft afgevuurd. Onderzoek heeft uitgewezen dat onder de auto van het slachtoffer een peilbaken was geplaatst. De historische telecomgegevens van dit baken hebben een dag na het schietincident naar de verdachte geleid, waarop hij is aangehouden.
De verdachte heeft op 18 juli 2022 een verklaring afgelegd over zijn betrokkenheid bij de moord. [2] Hij heeft verklaard dat hij enkele dagen voor 22 december 2021 via Snapchat door ‘ [naam 1] ’ is benaderd om tegen betaling een moord uit te voeren, maar dat hij heeft aangegeven alleen te willen rijden en niet de trekker over te willen halen. Hij heeft onder andere een gehuurde Volkswagen Golf bestuurd en de schutter naar verschillende locaties gereden, waaronder de woning van het slachtoffer in [plaats] , teneinde een voorverkenning te kunnen doen. Hij heeft het onder de auto van het slachtoffer geplaatste peilbaken geactiveerd en het baken gemonitord. Het vuurwapen heeft hij samen met de schutter opgehaald in de buurt van het hem opgegeven adres [adres 1] en daarna hebben ze gezamenlijk ‘proefgeschoten’. Op de dag van de moord heeft hij vlak bij de plaats van het delict gewacht op de schutter. Na het schietincident zijn ze samen weggevlucht in een auto die de verdachte wederom bestuurde. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte aanvullend verklaard dat hij samen met de mededader naar zijn woning is gereden en dat zij daar samen nog in de kelderbox behorend bij de woning zijn geweest, waar [medeverdachte] zich nog heeft omgekleed.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt daarnaast met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde nog het volgende. Het hof zal dit chronologisch uiteenzetten, te beginnen zeven dagen voor de moord.
15 december 2021
In de telefoon die de verdachte bij zijn aanhouding bij zich had is een foto aangetroffen van het slachtoffer. Het gaat om een schermafbeelding van een andere telefoon. Op de bovenzijde van de schermafdeling is een datum en tijd zichtbaar: “15 december 2021 00:54 uur”. Rond 01:03 uur heeft de verdachte een bericht naar het nummer van [medeverdachte] gestuurd met de tekst: 'Kijk snap'. [3] Het hof begrijpt dat de verdachte [medeverdachte] (de medeverdachte en latere schutter) er op heeft gewezen dat die naar zijn Snapchat moet kijken.
Verder zijn foto's aangetroffen met de tijdstippen 01:08, 13:36 en 13:41 uur. Het zijn foto's van het scherm van een andere telefoon. Op de foto's staan chats tussen ' [naam 1] ' en de NN-gebruiker van het gefotografeerde toestel. In de chats wordt ‘ [naam 2] ’ genoemd, dat straattaal is om [plaats] aan te duiden. [plaats] is de woonplaats van het slachtoffer. NN- [naam 1] zegt dat hij morgen ("tamara") met "iets" komt. In het vervolg van de chat in het begin van de middag noemt NN- [naam 1] een "p" en het adres " [adres 1] ". [4]
16 december 2021
Rond 19:42-19:44 uur zijn met de telefoon van de verdachte een aantal video's gemaakt in het Bijlmerpark. Op deze beelden is te zien dat [medeverdachte] en de verdachte proberen een vuurwapen af te schieten. Uiteindelijk hebben ze allebei in de lucht geschoten. [5]
De verdachte heeft vanaf 16 december 2021 22:00 uur tot 17 december 2021 11:30 uur via [bedrijf 1] een Volkswagen Polo gehuurd. [6]
17 december 2021
Uit de voertuigregistraties van de door de verdachte gehuurde Volkswagen Polo blijkt dat deze in de vroege ochtend van 17 december 2021 is verplaatst vanaf een parkeerplaats nabij de woning van de verdachte in Amsterdam naar de directe nabijheid van de woning van het slachtoffer in [plaats] . Uit vergelijking van de voertuigregistraties met de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van de verdachte en [medeverdachte] blijkt dat zij zich meebewegen met de VW Polo. Om 07:26 uur blijkt dat het voertuig weer verplaatst is naar Amsterdam, nabij de woning van de verdachte. [7]
20 december 2021
De verdachte heeft van 20 december 2021 tot 23 december 2021 via [bedrijf 1] een Volkswagen Golf gehuurd. [8]
Omstreeks 01.58 uur is het beltegoed van het telefoonnummer behorend bij het baken (telefoonnummer * [telefoonnummer 1] ) opgewaardeerd met opwaardeercode [code] . De opwaardeerbon met deze opwaardeercode is in de woning van de verdachte aangetroffen. [9] De foto van het baken, die om 02:03 uur is gemaakt, is op de telefoon van de verdachte aangetroffen. [10] De aan het baken gekoppelde telefoon heeft tussen 02:58 uur en 03:07 uur meerdere registraties die erop duiden dat het baken zich bevindt in de straten gelegen nabij de woning van het slachtoffer in [plaats] .
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van de verdachte (eindigend op * [telefoonnummer 2] ) en de GPS-gegevens van de Volkswagen Golf blijkt het navolgende.
Om 01:32 uur heeft de verdachte naar het telefoonnummer van [medeverdachte] gebeld. Tussen 01:34 - 01:36 uur was de verdachte bij het [adres 2] , waar [medeverdachte] woont. Tussen 02:17 en 03:09 uur zijn vanaf verdachtes telefoon meerdere SMS-berichten verstuurd en ontvangen van het telefoonnummer dat hoort bij het baken. Vanaf 02:44 uur heeft de verdachte zich richting [plaats] verplaatst. Om 03:05 uur heeft de verdachte gedurende 54 seconden naar [medeverdachte] gebeld. Beide nummers hebben een cell-id aan de [adres 3] gebruikt. Op camerabeelden is tussen 03:03 en 03:05 uur zichtbaar dat een persoon richting het voertuig van het slachtoffer loopt dat staat geparkeerd voor zijn woning in [plaats] . De persoon (het hof concludeert: [medeverdachte] ) knielt aan de rechterzijde van het voertuig en staat na enige tijd op en loopt weg. [11]
DNA-sporen van zowel de verdachte als [medeverdachte] zijn aangetroffen aan de buiten- én binnenkant van het baken en op de invoeropening van de simkaart. [12]
Om 03:09 uur heeft verdachtes telefoon meerdere SMS berichten (instructies) naar het baken gestuurd. De verdachte is teruggereden naar [adres 2] alwaar hij om 03:24 uur wederom op het [adres 2] was. [13]
Om 13:40 uur is de verdachte opnieuw bij de woning van [medeverdachte] waarna hij om 13:49 uur richting [plaats] is gegaan. Tussen 14:00 en 16:00 uur zijn de Volkswagen Golf en de telefoon van de verdachte actief in de directe omgeving van de woning van het slachtoffer. Om 16:25 uur is de Volkswagen Golf terug in Amsterdam. [14]
Na 17:01 uur is de verdachte opnieuw richting [plaats] gereden en is hij door de [straat] , in de directe omgeving van de woning van het slachtoffer, gereden. Om 17:20 uur heeft de telefoon van de verdachte contact met de telefoon van [medeverdachte] . Op de camerabeelden van de woning van het slachtoffer is te zien dat een persoon - die soortgelijke kleding draagt als de persoon die het baken de nacht ervoor onder het voertuig van het slachtoffer heeft geplakt – (het hof concludeert: [medeverdachte] ) tweemaal langs de woning van het slachtoffer loopt. [15]
21 december
De verdachte heeft om 11:28 uur, 14:54 uur, 15:23 uur en 17:19 uur de locatiegegevens van het baken ontvangen. [16]
22 december 2021
Tussen 08:08 uur en 08:26 uur heeft de telefoon van de verdachte meerdere keren contact gezocht met de telefoon van [medeverdachte] . Rond 08:36 uur heeft de verdachte als locatiegegeven van het baken de woning van het slachtoffer ontvangen. Rond 09:05 uur heeft de Volkswagen Golf een registratie op het adres [adres 4] . Op camerabeelden is geregistreerd dat een man tussen 09:09 uur en 09:20 uur meerdere malen door de straat van het slachtoffer is gelopen en telkens keek in de richting van de woning van het slachtoffer. Omstreeks 09:33 uur is het slachtoffer vanuit zijn woning in een BMW gestapt en weggereden. Op dat moment heeft een man de BMW lopend gepasseerd. Tussen 09:37 - 09:58 uur heeft de verdachte meerdere berichten over de locatie van het peilbaken ontvangen waarbij zichtbaar is dat het baken zich verplaatste vanaf de woning van het slachtoffer naar de [adres 5] te Amstelveen . In deze periode hebben de telefoon van de verdachte en de Volkswagen Golf nog registraties in de omgeving van de woning van het slachtoffer. [17]
Rond 10:04 uur ontving de verdachte de locatiegegevens: [adres 5] .
Rond 10:23 uur is voor het laatst contact gelegd met het baken, waarbij de verdachte opnieuw de locatiegegevens [adres 5] heeft ontvangen. Het telefoonnummer van de verdachte maakte gebruik van cell-id Buitenplein te Amstelveen , in de directe omgeving van de latere plaats delict.
Uit de zich in het dossier bevindende camerabeelden volgt het navolgende.
Om 10.09 uur is te zien dat het slachtoffer naar een tandartspraktijk op de [adres 5] te Amstelveen loopt. Rond 10:28 uur is de latere schutter (het hof concludeert: [medeverdachte] ) in de [adres 5] te Amstelveen te zien. Rond 10:48 uur verlaat het slachtoffer de tandartspraktijk en loopt richting zijn geparkeerde BMW. Als het slachtoffer uit het beeld loopt, komt de schutter aanrennen met een donker vuurwapen in zijn rechterhand. Uit het zicht van de camerabeelden wordt het slachtoffer neergeschoten. Direct na de schietpartij is de schutter terug de woonwijk in gerend. Rond 10:49 uur is een zwarte Volkswagen Golf vanaf de Flevolaan te Amstelveen de Markerstraat te Amstelveen ingereden. Op het moment dat de Volkswagen Golf langzamer reed en stopte kwam vanuit de richting van de Flevolaan een persoon de Markerstraat in rennen.
Omstreeks 11:05 uur heeft de Volkswagen Golf een registratie op [adres 6] te Amsterdam . Twee minuten later maakt de telefoon van de verdachte gebruik van cell-id [adres 7] te Amsterdam . Tussen 11:37 -11:46 uur maakt de telefoon van [medeverdachte] ook gebruik van cell-id [adres 7] te Amsterdam . Dat zijn de eerste registraties van dat nummer sinds 08:26 uur in de ochtend. In een vuilniszak in de kelderbox van de verdachte zijn op 23 december 2021 door de schutter gedragen kledingstukken aangetroffen. [18]
Vanaf 17:38 uur heeft de verdachte gebruik gemaakt van een nieuw telefoonnummer (eindigend op * [telefoonnummer 3] ). Rond 20:44 uur is met dit telefoonnummer tweemaal contact gezocht met het telefoonnummer van het baken. Rond 21:24 uur heeft de verdachte een bericht gestuurd aan ' [naam 3] ': 'Een Device dat geplakt is onder een waggie erafhalen en terug nemen' en 'Ik vergoed ook uber en al'.
Rond 23:05 uur en 23:13 uur zijn met de telefoon van de verdachte twee berichten verstuurd aan ' [naam 4] ' respectievelijk: 'Dus geen waggie met Kentekent [kenteken] ' en ' [adres 8] ’. [19]
Conclusie medeplegen
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene, in onderlinge samenhang bezien, leidt het hof ten aanzien van zijn rol af dat:
  • de verdachte in direct contact stond met opdrachtgever “ [naam 1] ”, door wie hij werd benaderd om de moord tegen betaling te plegen en die hem op 15 december 2021 heeft voorzien van een foto van het slachtoffer en (later ook) andere relevante informatie en instructies om de moord ten uitvoer te kunnen brengen;
  • de verdachte verschillende auto’s heeft gehuurd. Een huurauto werd gebruikt om naar de woning van het slachtoffer te rijden om een peilbaken onder zijn auto aan te brengen dat is gebruikt om het slachtoffer te volgen. Verder werd de huurauto gebruikt om de schutter mee af te zetten en om mee te vluchten na de moord;
  • de verdachte samen met [medeverdachte] het vuurwapen heeft opgehaald op een door [naam 1] aangegeven adres;
  • de verdachte samen met [medeverdachte] op 16 december 2021 is gaan “proefschieten” met dat vuurwapen;
  • de verdachte in de nacht van 19 op 20 december 2021 het peilbaken heeft geactiveerd en getest en het baken ook in handen heeft gehad en dat hij daarna steeds de controle heeft gehad over het peilbaken en dit heeft gemonitord doordat het contact maakte met zijn telefoon. Die controle blijkt ook uit het gegeven dat hij na de moord een (mislukte) opdracht heeft gegeven om het baken van de auto van het slachtoffer te verwijderen;
  • de verdachte en [medeverdachte] op 20 december 2021 tussen 14:00 en 16:00 en opnieuw na 17:00 uur in de nabijheid van de woning van het slachtoffer in [plaats] hebben gepost;
  • de verdachte [medeverdachte] na de moord heeft meegenomen naar zijn kelderbox aan de [adres 9] , waar hij hem gelegenheid heeft gegeven zich om te kleden.
Uit de hiervoor weergegeven feitelijke gang van zaken volgt dat de verdachte een veel belangrijkere rol heeft gehad dan, zoals door de verdediging is gesteld, alleen het optreden als chauffeur en/of een ondersteunende rol. Weliswaar heeft hij niet geschoten, en daarmee zelf geen uitvoeringshandelingen verricht voor de moord, maar de intensiteit van de samenwerking en zijn bijdrage aan het bewezenverklaarde delict in de vorm van verscheidene gedragingen voorafgaand, tijdens en na het bewezenverklaarde feit zijn van voldoende gewicht voor de conclusie dat sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader. De bewuste en nauwe samenwerking vindt daarbij niet alleen steun in het gelijktijdig ter plaatse zijn en het weer gezamenlijk vertrekken, maar ook in het vooraf samen optrekken, het heen en weer rijden naar de woning van het slachtoffer, het plaatsen van een baken onder de auto van het slachtoffer, het gezamenlijk oprijden naar de [adres 5] , het daar wachten totdat op het slachtoffer was geschoten en het daarna gezamenlijk wegrijden naar de woning van de verdachte. De verdachte is van het begin af aan betrokken bij de planvorming en uitvoering van de moord. Het ontvangen van een foto van het slachtoffer op zijn telefoon, het huren van auto’s en het houden van controle over het peilbaken waren daarin zeer belangrijke elementen en ook het bieden van een gelegenheid aan [medeverdachte] om zich om te kleden in zijn kelderbox heeft daaraan bijgedragen. De verdachte kan hiermee zonder meer als medepleger worden aangemerkt van het delict.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 december 2021 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meerdere malen in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer] te schieten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van moord.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan de moord op de 56-jarige [slachtoffer] . Nadat het slachtoffer de tandarts had bezocht, is hij door de mededader onder vuur genomen, waarbij zeven keer is geschoten en hij drie keer werd geraakt. Hoewel de verdachte niet de schutter was, heeft hij wel een zeer belangrijke rol gehad bij de planning en uitvoering van de moord, zodanig dat hij als medepleger kan worden beschouwd. Ook al is de aanleiding voor de moord niet ondubbelzinnig komen vast te staan, deze vertoont onmiskenbaar trekken van een liquidatie: een in georganiseerd verband, zorgvuldig voorbereid en op bestelling gepleegde moord. Een moord is een buitengewoon ernstig misdrijf en een moord in de vorm van een liquidatie benadrukt nog het totale gebrek aan respect voor het leven van een ander.
Door hun handelen hebben de verdachte en zijn mededader het slachtoffer het meest fundamentele recht ontnomen waarover een mens beschikt, te weten het recht op leven. Ook hebben zij onherstelbaar en onbeschrijflijk leed en verdriet toegebracht aan zijn nabestaanden, familie en vrienden. Uit de slachtofferverklaring die door één van de drie dochters van [slachtoffer] ter zitting in hoger beroep is voorgedragen blijkt indringend welk verdriet het plotselinge en gewelddadige verlies heeft veroorzaakt bij de nabestaanden.
Daar komt bij dat deze moord op klaarlichte dag op straat is gepleegd in het bijzijn van meerdere getuigen. Dit moet zeer beangstigend voor hen zijn geweest. De mededader heeft het vuur geopend op straat en heeft daarbij in de richting van een speelveldje geschoten waar op dat moment kinderen aan het spelen waren. Ook is een van de kogels door een raam van een woning gegaan waar op dat moment iemand zat te werken. Dat hierbij niemand anders is geraakt, is een gelukkige omstandigheid die niet aan de verdachten te danken is. De verdachten hebben er geen blijk van gegeven stil te hebben gestaan bij deze gevolgen. Het was hen alleen om het geld en volgens de verdachte ook om de status binnen het criminele milieu te doen. Het is zorgelijk dat de verdachte zo diep kon zinken.
Het toe te passen sanctiestelsel
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde medeplegen van moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat in het geval van strafoplegging toepassing moet worden gegeven aan het bepaalde in artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig zijn pleitaantekeningen naar voren gebracht dat er voldoende aanknopingspunten zijn in de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht, zoals ook is geadviseerd in het op verzoek van de verdediging door [naam 5] opgemaakte reclasseringsrapport. De raadsman heeft ook aangevoerd dat door de deskundigen onvoldoende is onderbouwd waarom de verdachte niet meer pedagogisch beïnvloedbaar zou zijn. Ook is het volgens de raadsman de vraag of de verdachte niet toch een stoornis heeft. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de op te leggen gevangenisstraf te matigen tot een gevangenisstraf tussen de 12 en 15 jaar, omwille van de bekennende verklaring van verdachte, zijn geringere aandeel in het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte was ten tijde van het plegen van het strafbare feit op een paar dagen na éénentwintig jaar oud, zodat in beginsel het volwassenenstrafrecht van toepassing is. De wet biedt de mogelijkheid om jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar te veroordelen volgens het jeugdstrafrecht. In artikel 77c Sr is bepaald dat de rechter, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van een jongvolwassen dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, het jeugdstrafrecht kan toepassen. Dit is een uitzondering op de regel en daarvoor dienen dus goede gronden te bestaan. Om te komen tot een zorgvuldige afweging over de vraag of een uitzondering op de regel moet worden gemaakt is advisering van de rechter door deskundigen over de persoon en persoonlijkheid van de verdachte op basis van ‘het wegingskader ASR 18- tot 23-jarigen’ gebruikelijk en wenselijk. Dit wegingskader is opgebouwd uit een aantal onderwerpen (waaronder pedagogische beïnvloedbaarheid van de verdachte) die als indicatie of contra-indicatie voor de toepassing van het jeugdstrafrecht kunnen gelden.
De keuze voor het toepasselijke recht moet daarnaast recht doen aan de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor eventuele slachtoffers en de maatschappij als geheel, de omstandigheden van het geval en het moet tevens in overeenstemming zijn met het (de) meest passende strafdoel(en).
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof kennis genomen van de navolgende stukken die reeds in eerste aanleg in het dossier waren opgenomen, te weten:
  • het psychologisch Pro Justitia rapport, opgesteld door [psycholoog 1] , GZ-psycholoog, op 2 juni 2022;
  • het aanvullend psychologisch Pro Justitia rapport, opgesteld door [psycholoog 1] , GZ-psycholoog, op 2 november 2022;
  • de rapporten van Reclassering Nederland, opgemaakt op 28 maart 2022 en 9 augustus 2022.
In aanvulling op voornoemde stukken heeft het hof in hoger beroep kennis genomen van:
  • het psychologisch Pro Justitia rapport, opgesteld door [psycholoog 2] , GZ-psycholoog, op 28 juli 2023;
  • het psychiatrisch Pro Justitia rapport, opgesteld door [psychiater] , psychiater, op 7 augustus 2023;
  • het reclasseringsrapport van Mijnreclassering, opgesteld door [naam 5] , psycholoog, op 21 maart 2023;
  • een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 juni 2023 waaruit volgt dat de verdachte op 13 september 2019 door de kinderrechter is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke werkstraf in verband met wapenbezit, handelen in harddrugs en het uitgeven van valse bankbiljetten.
De deskundige psycholoog [psycholoog 1] komt in beide rapporten tot de conclusie dat bij de verdachte geen sprake is van een psychische stoornis of verstandelijke handicap. De verdachte is niet cognitief beperkt en komt leeftijdsadequaat over. In zijn functioneren zijn geen aanwijzingen voor opvallend impulsief of onnadenkend gedrag. Hij kan zijn gedrag in het algemeen redelijk organiseren. Er is geen noodzaak tot een pedagogische aanpak. In het verlengde daarvan is er evenmin een speciale reden waarom hij gebaat zou zijn bij een groepsgericht leefklimaat. De psycholoog ziet – kortom – onvoldoende argumenten om te adviseren tot toepassing van het jeugdstrafrecht.
De deskundige psycholoog [psycholoog 2] heeft eveneens geadviseerd dat toepassing van het meerderjarigenstrafrecht passend is. De verdachte functioneert goed binnen de PI, heeft passend contact met leeftijdsgenoten en van kwetsbaarheid lijkt geen sprake te zijn.
Ook Reclassering Nederland heeft in beide rapporten geadviseerd het meerderjarigenstrafrecht toe te passen.
Tot slot heeft ook psychiater [psychiater] aangegeven dat er geen argumenten lijken te zijn om het jeugdstrafrecht toe te passen, waarbij wordt opmerkt dat de verdachte niet heeft meegewerkt aan het psychiatrisch onderzoek en dat de psychiater zijn onderzoek op het justitiële en diagnostische dossier heeft gebaseerd.
Het hof is van oordeel dat de rapporten van de psychologen eenduidig zijn in hun conclusie dat toepassing van het jeugdstrafrecht niet in de rede ligt. Ook de psychiater heeft zich hierachter geschaard. Het hof is van oordeel dat de adviezen deugdelijk zijn onderbouwd, ook ten aanzien van het punt van de pedagogische beïnvloedbaarheid. De rapporten geven geen enkele aanleiding af te wijken van de hoofdregel. Het op verzoek van de verdediging door [naam 5] opgemaakte reclasseringsrapport legt onvoldoende gewicht in de schaal om hierover anders te oordelen. Ook de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd zijn geen reden het jeugdstrafrecht toe te passen.
Gelet op al het voorgaande ziet het hof geen aanleiding om van het uitgangspunt dat de verdachte volgens het volwassenenstrafrecht wordt veroordeeld af te wijken. Het hof zal dus geen toepassing geven aan artikel 77c Sr en zal het volwassenenstrafrecht toepassen.
De op te leggen straf
Het hof acht met het oog op de ernst van het feit enkel het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
Een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaar zoals door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, is bij een moord die is te typeren als een liquidatie een gebruikelijk uitgangspunt. Het hof ziet in de jeugdige leeftijd van de verdachte echter aanleiding om daarvan enigszins af te wijken. Het hof acht, alles afwegende, de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren passend en geboden. Een (nog) lagere straf, zoals door de raadsman bepleit, zou onvoldoende recht doen aan de ernst van het bewezenverklaarde.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
a- 1 STK Baken met tape (omschrijving: PL1300-2021262750-G6134455, zwart, merk: Apple iPhone);
b- 1 STK GSM (omschrijving: PL1300-2021262750-G6134922, Apple iPhone);
c- 1 STK Trui (omschrijving: PL1300-2021262750-G6136564, wit, merk: Dior);
d- 1 STK Jas (omschrijving: PL1300-2021262750-G6137539, Moncler);
e- 1 STK Zendapparatuur (omschrijving: PL1300-2021262750-G6137545, Baken)
f- 1 STK (simkaarthouder) Simkaart van zaktelefoon (omschrijving: PL1300-2021262750-G6136570);
g- 1 STK Computer (omschrijving: PL1300-2021262750-G6135003, zilverkleurig, merk: Apple Imac).
De advocaat-generaal heeft gevorderd de onder a, b en f genoemde goederen verbeurd te verklaren. Deze goederen zijn gebruikt bij de uitvoering van het feit. De onder c genoemde trui kan verbeurd worden verklaard omdat deze uit baten van het misdrijf is verkregen. Het onder e genoemde baken dat in de gehuurde Volkswagen Golf is aangetroffen dient te worden geretourneerd aan de rechthebbende. De onder d genoemde jas en de onder g genoemde computer kunnen volgens de advocaat-generaal worden geretourneerd aan de verdachte.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat het onder a genoemde baken, de GSM (onder b) en de simkaarthouder (onder f) verbeurd verklaard kunnen worden. De kleding en computer dienen aan verdachte te worden geretourneerd, nu deze goederen niet gebruikt zijn bij het plegen van het strafbare feit, noch een direct gevolg daarvan zijn. Het baken dat in de gehuurde Volkswagen Golf is aangetroffen kan worden geretourneerd aan de rechthebbende.
Het hof is, met de raadsman en de advocaat-generaal, van oordeel dat het baken met tape, de iPhone en de simkaarthouder (onder a, b en f) verbeurd dienen te worden verklaard, nu deze goederen zijn gebruikt bij het plegen van het feit. Ten aanzien van het onder e genoemde baken, aangetroffen in de Volkswagen Golf, overweegt het hof dat dit baken op basis van het dossier niet zonder meer herleid kan worden naar het gepleegde feit of naar verdachte. Waarschijnlijker is dat het onderdeel was van de huurauto om zo de locatie van de huurauto te kunnen volgen. Derhalve dient dit baken te worden bewaard ten behoeve van de rechtmatige eigenaar. Tot slot overweegt het hof dat tussen het misdrijf, de Dior trui, de Moncler jas en de Imac (onder c, d en g) onvoldoende verband kan worden aangetoond. Derhalve dienen deze goederen aan de verdachte te worden geretourneerd.

Vorderingen benadeelde partij

Als benadeelde partijen hebben zich gesteld [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] , respectievelijk de partner en de drie dochters van het slachtoffer. Hierna volgen eerst enkele algemene overwegingen die ten aanzien van elk van hun vorderingen gelden, waarna de afzonderlijke vorderingen zullen worden besproken.
Verplichting tot schadevergoeding
Zoals uit het voorgaande reeds volgt, staat naar het oordeel van het hof vast dat de verdachte het tenlastegelegde feit (medeplegen van moord) heeft begaan. Hij heeft daarmee onrechtmatig gehandeld als bedoeld in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en is jegens de benadeelde partijen gehouden tot vergoeding van de daaruit rechtstreeks voortvloeiende schade, zulks voor zover de wet – in het bijzonder de artikelen 6:106, 6:107 en 6:108 BW – jegens hen een plicht tot schadevergoeding in het leven roept.
Affectieschade
Op grond van artikel 6:108 lid 3 BW is, wanneer iemand overlijdt door een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is, die ander gehouden tot vergoeding van affectieschade aan de in lid 4 van dat artikel genoemde naasten, waaronder de levensgezel en kinderen van de overledene. Vergoeding van affectieschade ziet bij overleden slachtoffers op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan. De omvang van deze schade vloeit rechtstreeks voort uit het Besluit Vergoeding Affectieschade, waarin per categorie naasten vaste normbedragen zijn vastgesteld.
Schokschade
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is toekenning van zogenoemde schok- of shockschade mogelijk (o.a. Hoge Raad 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958). Het recht op vergoeding van schade bestaat als door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ten laste gelegde is gedood of gewond. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld. Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking.
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht zijn onder meer:
  • De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
  • De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de ernst van de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis.
  • De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 245.273,47, bestaande uit € 205.273,47 aan materiële schade en
€ 40.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2021, alsmede € 17.437,00 aan proceskosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 20.000,00 voor affectieschade, € 6.917,47 voor materiële schade en € 5.047,00 voor proceskosten.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, met dien verstande dat de advocaat van de benadeelde partij in hoger beroep op basis van aanvullende stukken heeft gesteld dat de post immateriële schade, niet zijnde affectieschade, - anders dan in eerste aanleg – ziet op schokschade, nu bij de benadeelde partij inmiddels door een deskundige geestelijk letsel is vastgesteld. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de benadeelde partij de vordering van de benadeelde partij ook voor het overige mondeling toegelicht.
De gestelde materiële schade bestaat uit:
  • € 198.356 schade door derven levensonderhoud;
  • € 4.969,90 kosten uitvaart;
  • € 1.815,00 kosten opstellen expertiserapport Laumen;
  • € 132,57 reiskosten.
De gestelde immateriële schade bestaat uit:
  • € 20.000,00 wegens affectieschade;
  • € 20.000,00 wegens schokschade.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering ten aanzien van de immateriële schade beperkt toe te wijzen tot een bedrag van € 20.000,00 ter vergoeding van affectieschade. Ten aanzien van de gevorderde schokschade stelt de advocaat-generaal zich op het standpunt dat niet is voldaan aan het confrontatievereiste, zoals dat voortvloeit uit de jurisprudentie. Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de advocaat-generaal gevorderd de kosten van de uitvaart, de kosten van het opstellen van een expertiserapport door Laumen en de schade van het derven van levensonderhoud geheel toe te wijzen. Ten aanzien van de reiskosten voor het bezoeken van zittingen heeft de advocaat-generaal gevorderd deze af te wijzen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft de vordering niet betwist ten aanzien van de gevorderde affectieschade, de kosten van de uitvaart, de kosten van het opstellen van een expertiserapport door Laumen en de reiskosten. Ten aanzien van de proceskosten heeft de raadsvrouw bepleit om het oordeel van de rechtbank daarin te volgen en deze toe te wijzen aan de hand van het liquidatietarief. Ten aanzien van de schokschade heeft de raadsvrouw bepleit deze post niet-ontvankelijk te verklaren, omdat onvoldoende is onderbouwd dat het geestelijk letsel is veroorzaakt door de directe confrontatie met het strafbare feit. Ten aanzien van de kosten van het gederfde levensonderhoud heeft de raadsvrouw bepleit dat deze post een onevenredige belasting oplevert voor het strafproces.
Het hof overweegt als volgt.
Immateriële schade
Affectieschade
Op grond van artikel 6:108 lid 3 BW, in combinatie met de bedragen genoemd in het Besluit vergoeding affectieschade, heeft de benadeelde partij recht op vergoeding van € 20.000,00 aan affectieschade. Het hof wijst dit deel van de vordering – dat door de verdediging ook niet is betwist – dan ook geheel toe.
Schokschade
Zoals hiervoor is overwogen kan de aanspraak voor de vergoeding van schokschade bestaan indien degene die een ander doodt ook onrechtmatig heeft gehandeld jegens degene bij wie de
confrontatiemet die onrechtmatige daad of de gevolgen daarvan een hevige emotionele schok teweeg brengt.
Hoewel het hof niet wil afdoen aan de hevige emoties die het verlies van haar partner door het handelen van de verdachte voor haar teweeg moet hebben gebracht, komt het hof niet tot toekenning van de gevorderde schokschade. Aannemelijk is dat het slachtoffer in een nauwe relatie met de benadeelde partij stond. Ook het bewezenverklaarde handelen, het opzettelijk doden van het slachtoffer waarbij fors geweld is toegepast, staat niet aan toekenning van het gevorderde in de weg. Uit hetgeen nu bekend is, blijkt echter onvoldoende dat de benadeelde partij met het lichaam van het slachtoffer is geconfronteerd op zo een wijze en onder zulke omstandigheden dat deze confrontatie onverhoeds was en dat moet worden geoordeeld dat de verdachte ook jegens de benadeelde partij onrechtmatig heeft gehandeld. Immers de benadeelde partij was niet fysiek aanwezig bij het dodelijk geweld tegen haar partner, dan wel direct daarna ter plaatse. Zij heeft het strafbare feit zelf dus niet waargenomen. Het slachtoffer is met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht en is aldaar korte tijd na aankomst overleden. Op enig moment na het overlijden in het ziekenhuis heeft de benadeelde partij het lichaam van haar overleden partner (met het letsel) gezien. Ook de omstandigheid dat de benadeelde partij door de beelden en de foto’s in het dossier en de media is geconfronteerd met details omtrent de dood van haar partner maken niet dat reeds daarom sprake is van een onverhoedse confrontatie. Een nadere beoordeling van deze kostenpost levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De benadeelde partij zal voor dit deel niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans niet in haar vordering worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Materiële schade
Kosten uitvaart
De benadeelde partij heeft € 4.969,90 gevorderd voor de kosten van de uitvaart en het overbrengen van het lichaam van haar partner naar Israël. De vordering is op dit punt niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt het hof ten aanzien van dit deel van de vordering niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Schade door het derven van levensonderhoud
Door de benadeelde partij is een bedrag van € 198.356,00 gevorderd voor het derven van levensonderhoud. Deze schadepost wordt onderbouwd door middel van een omvangrijk expertiserapport opgemaakt door rekenkundig adviesbureau Laumen.
De hoogte van het gevorderde bedrag en de omvang van het expertiserapport zijn op zichzelf geen redenen om te oordelen dat de vordering op dit onderdeel een onevenredige belasting van het strafproces vormt, maar ze zijn dat wel in samenhang met de complexiteit van de berekeningen en de onzekerheden en aannames die aan de cijfers ten grondslag liggen. Bij dit oordeel speelt een belangrijke rol dat [slachtoffer] niet in loondienst was, maar een eigen bedrijf (in de vorm van een BV) had. Een groot deel van de toekomstige inkomsten zou hierdoor bestaan uit mogelijk, vanaf 2029, uit te keren dividend. Hoe hoog dat uit te keren dividend zou kunnen zijn, hangt af van het resultaat in de voorgaande jaren, waarbij verliezen in het verleden nog een rol spelen. Namens de benadeelde partij is weliswaar aangevoerd dat de recente inkomsten van de onderneming een structureel karakter hadden, omdat er twee doorlopende contracten van opdracht waren. Daar staat echter tegenover dat dergelijke overeenkomsten van opdracht over het algemeen niet voor onbepaalde tijd gelden. Uit het contract met [bedrijf 2] BV blijkt bovendien dat de overeenkomst een looptijd had van vijf jaren, ingaande op 1 januari 2021. Door de verdediging is de vordering voorts uitvoerig betwist. Gelet op onder meer voornoemde geschetste moeilijkheden is het hof van oordeel dat de beoordeling van de schadeberekening een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Kosten expertiserapport Laumen
De benadeelde partij heeft € 1.815,00 gevorderd voor de kosten van het opstellen van het rapport van Laumen ten behoeve van het vaststellen van het gederfde levensonderhoud. De vordering is op dit punt niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt het hof ten aanzien van dit deel van de vordering niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Reiskosten
Ten aanzien van de gevorderde reiskosten ten behoeve van het bijwonen van de zittingen overweegt het hof dat deze niet zijn aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, Sv. Ook zijn deze niet aan te merken als te vergoeden proceskosten in de zin van artikel 532 Sv. De civiele proceskostenregeling, die is vastgelegd in de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), geeft een (in beginsel) exclusieve en limitatieve regeling voor de proceskostenvergoeding. Deze regeling is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad van overeenkomstige toepassing op de vordering van de benadeelde partij in het strafgeding. Uit artikel 238 Rv volgt dat (alleen) een in persoon procederende partij reis- en aanverwante kosten, gemaakt voor het bijwonen van de zitting, als proceskosten vergoed kan krijgen. In deze procedure heeft de benadeelde partij telkens geprocedeerd met bijstand van een gemachtigde en dus niet in persoon. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval een uitzondering zou moeten worden gemaakt, zijn gesteld noch gebleken. Anders dan de rechtbank zal het hof deze reiskosten dan ook afwijzen.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft € 17.710,47 aan proceskosten gevorderd. Evenals de rechtbank overweegt het hof ten aanzien van de gevorderde proceskosten dat redelijke uitleg van artikel 532 Sv meebrengt dat bij de begroting daarvan dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Daarin wordt bij de vordering als hier aan de orde doorgaans het 'Liquidatietarief rechtbanken en hoven' gehanteerd. Het hof ziet geen aanleiding daarvan in deze zaak af te wijken. Voor de berekening van het te vergoeden bedrag ten aanzien van de procedure in eerste aanleg gaat het hof uit van het per 1 februari 2021 geldende liquidatietarief III van € 721,00 per punt, behorend bij de hoogte van de vordering zoals het hof die zal toewijzen. Voor de behandeling in hoger beroep neemt het hof het per 1 februari 2023 geldende tarief III als uitgangspunt, te weten € 766,00 per punt.
Bij de berekening gaat het hof uit van zeven punten voor de behandeling in eerste aanleg, te weten vijf punten voor het bijwonen van de (pro forma) zittingen, één punt voor het indienen van de vordering en één punt voor het toelichten van de vordering op zitting. Bij de behandeling in hoger beroep gaat het hof uit van drie punten voor het bijwonen van de zittingen en één punt voor het toelichten van de vordering op zitting. Het hof begroot de kosten van de rechtsbijstand daarom op (721 x 7 + 766 x 4 =)
€ 6.579,00.
Het hof zal gegeven het hiervoor is overwogen de vordering van [benadeelde 1] tot de volgende bedragen toewijzen:
  • een bedrag van € 20.000,00 voor affectieschade;
  • een bedrag van € 6.784,90 voor materiële schade;
  • een bedrag van € 6.579,00 voor proceskosten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 35.885,65, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2021, alsmede € 5.047,00 aan proceskosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 17.500,00 voor affectieschade, € 885,65 voor materiële schade en
€ 3.378,00 voor proceskosten.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, met dien verstande dat de advocaat van de benadeelde partij in hoger beroep op basis van aanvullende stukken heeft gesteld dat de post immateriële schade, niet zijnde affectieschade, - anders dan in eerste aanleg – ziet op schokschade. De advocaat heeft verzocht om deze post niet-ontvankelijk te verklaren zodat de benadeelde partij de mogelijkheid heeft om op een later moment in een civiele procedure schokschade te vorderen, wanneer zij met behandeling is gestart en bij haar geestelijk letsel is vastgesteld. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de benadeelde partij de vordering van de benadeelde partij ook voor het overige mondeling toegelicht.
De gestelde materiële schade bestaat uit:
- € 885,65 € 885,65 notariskosten.
De gestelde immateriële schade bestaat uit:
  • € 17.500,00 wegens affectieschade;
  • € 17.500,00 wegens schokschade.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering ten aanzien van de immateriële schade ten aanzien van de immateriële schade beperkt toe te wijzen tot een bedrag van € 17.500,00 ter vergoeding van affectieschade. Ten aanzien van de gevorderde schokschade stelt de advocaat-generaal zich op het standpunt dat niet is voldaan aan het confrontatievereiste, zoals dat voortvloeit uit de jurisprudentie. Ten aanzien van de materiële schade heeft de advocaat-generaal gevorderd deze toe te wijzen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft de vordering niet betwist ten aanzien van de gevorderde affectieschade en de notariskosten. Ten aanzien van de proceskosten heeft de raadsvrouw bepleit om het oordeel van de rechtbank daarin te volgen en deze toe te wijzen aan de hand van het liquidatietarief. Ten aanzien van de schokschade heeft de raadsvrouw bepleit deze post af te wijzen.
Het hof overweegt als volgt.
Immateriële schade
Affectieschade
Op grond van artikel 6:108 lid 3 BW, in combinatie met de bedragen genoemd in het Besluit vergoeding affectieschade, heeft de benadeelde partij recht op vergoeding van € 17.500,00 aan affectieschade. Het hof wijst dit deel van de vordering – dat door de verdediging ook niet is betwist – dan ook toe.
Schokschade
Zoals hiervoor is overwogen kan de aanspraak voor de vergoeding van schokschade bestaan indien degene die een ander doodt ook onrechtmatig heeft gehandeld jegens degene bij wie de
confrontatiemet die onrechtmatige daad of de gevolgen daarvan een hevige emotionele schok teweeg brengt.
Hoewel het hof niet wil afdoen aan de hevige emoties die het verlies van haar vader door het handelen van verdachte voor haar teweeg moet hebben gebracht, komt het hof niet tot toekenning van de gevorderde schokschade. Aannemelijk is dat het slachtoffer in een nauwe relatie met de benadeelde partij stond. Ook het bewezenverklaarde handelen, het opzettelijk doden van het slachtoffer waarbij fors geweld is toegepast, staat niet aan toekenning van het gevorderde in de weg. Uit hetgeen nu bekend is, blijkt echter onvoldoende dat de benadeelde partij met het lichaam van het slachtoffer is geconfronteerd op zo een wijze en onder zulke omstandigheden dat deze confrontatie onverhoeds was en dat moet worden geoordeeld dat de verdachte ook jegens de benadeelde partij onrechtmatig heeft gehandeld. Immers de benadeelde partij was niet fysiek aanwezig bij het dodelijk geweld tegen haar vader, dan wel direct daarna ter plaatse. Zij heeft het strafbare feit zelf dus niet waargenomen. Het slachtoffer is met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht en is aldaar korte tijd na aankomst overleden. Op enig moment na het overlijden in het ziekenhuis heeft de benadeelde partij het lichaam van haar overleden vader (met het letsel) gezien. Ook de omstandigheid dat de benadeelde partij door de beelden en de foto’s in het dossier en de media is geconfronteerd met details omtrent de dood van haar vader maken niet dat reeds daarom sprake is van een onverhoedse confrontatie. Een nadere beoordeling van deze kostenpost levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De benadeelde partij zal voor dit deel niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans niet in haar vordering worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Materiële schade
Kosten notaris
De benadeelde partij heeft € 885,65 gevorderd aan kosten voor de notaris ten behoeve van het afwikkelen van de nalatenschap. De vordering is op dit punt niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt het hof ten aanzien van dit deel van de vordering niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft
€ 5.047,00aan proceskosten gevorderd. Evenals de rechtbank overweegt het hof ten aanzien van de gevorderde proceskosten dat redelijke uitleg van artikel 532 Sv meebrengt dat bij de begroting daarvan dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Daarin wordt bij de vordering als hier aan de orde doorgaans het 'Liquidatietarief rechtbanken en hoven' gehanteerd. Het hof ziet geen aanleiding daar in deze zaak van af te wijken. Voor de berekening van het te vergoeden bedrag ten aanzien van de procedure in eerste aanleg gaat het hof uit van het per 1 februari 2021 geldende liquidatietarief II van € 563,00 per punt, behorend bij de hoogte van de vordering zoals het hof die zal toewijzen. Voor de behandeling in hoger beroep neemt het hof het per 1 februari 2023 geldende tarief II als uitgangspunt, te weten € 598,00 per punt.
Bij de berekening gaat het hof uit van het maximum van zes toe te kennen punten voor de behandeling in eerste aanleg, voor het bijwonen van de (pro forma) zittingen, het indienen van de vordering en voor het toelichten van de vordering op zitting. Bij de behandeling in hoger beroep gaat het hof uit van drie punten voor het bijwonen van zittingen en één punt voor het toelichten van de vordering op zitting. Nu het gevorderde bedrag de begroting volgens het liquidatietarief niet te boven gaat zal het hof de proceskosten toewijzen zoals gevorderd.
Het hof zal gegeven het hiervoor is overwogen de vordering van [benadeelde 2] tot de volgende bedragen toewijzen:
  • een bedrag van € 17.500,00 voor affectieschade;
  • een bedrag van € 885,65 voor materiële schade;
  • een bedrag van € 5.047,00 voor proceskosten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 41.372,06, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2021, alsmede € 7.798,00 aan proceskosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 17.500,00 voor affectieschade en € 3.378,00 voor proceskosten.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, met dien verstande dat de advocaat van de benadeelde partij in hoger beroep op basis van aanvullende stukken heeft gesteld dat de post immateriële schade, niet zijnde affectieschade, - anders dan in eerste aanleg – ziet op schokschade. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de benadeelde partij de vordering van de benadeelde partij ook voor het overige mondeling toegelicht.
De gestelde materiële schade bestaat uit:
- € 6.372,06 € 6.372,06 verlies aan inkomen.
De gestelde immateriële schade bestaat uit:
  • € 17.500,00 wegens affectieschade;
  • € 17.500,00 wegens schokschade.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering ten aanzien van de immateriële schade ten aanzien van de immateriële schade beperkt toe te wijzen tot een bedrag van € 17.500,00 ter vergoeding van affectieschade. Ten aanzien van de gevorderde schokschade stelt de advocaat-generaal zich op het standpunt dat niet is voldaan aan het confrontatievereiste, zoals dat voortvloeit uit de jurisprudentie. Ten aanzien van de materiële schade heeft de advocaat-generaal gevorderd deze af te wijzen, overeenkomstig de beslissing van de rechtbank.
De raadsvrouw van de verdachte heeft de vordering niet betwist ten aanzien van de gevorderde affectieschade. Ten aanzien van de proceskosten heeft de raadsvrouw bepleit om het oordeel van de rechtbank daarin te volgen en deze toe te wijzen aan de hand van het liquidatietarief. Ten aanzien van de schokschade heeft de raadsvrouw bepleit deze post niet-ontvankelijk te verklaren, evenals de daarmee samenhangende post ‘verlies aan inkomsten’.
Het hof overweegt als volgt.
Immateriële schade
Affectieschade
Op grond van artikel 6:108 lid 3 BW, in combinatie met de bedragen genoemd in het Besluit vergoeding affectieschade, heeft de benadeelde partij recht op vergoeding van € 17.500,00 aan affectieschade. Het hof wijst dit deel van de vordering – dat door de verdediging ook niet is betwist – dan ook toe.
Schokschade
Het hof verwijst naar hetgeen is overwogen bij de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] . Het hof zal de vordering op dit punt niet-ontvankelijk verklaren.
Materiële schade
Verlies van inkomen
De benadeelde partij heeft € 6.372,06 aan materiële schadevergoeding gevorderd in de vorm van het verlies van inkomen op basis van artikel 6:96 BW. Artikel 6:108 geeft een regeling voor materiële kosten die nabestaanden kunnen vorderen als gevolg van het overlijden van iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hen aansprakelijk is. Nu het verlies van inkomen hier niet onder valt bestaat er geen wettelijke basis om de gevorderde schade te vergoeden. De vordering zal op dit punt daarom worden afgewezen.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft € 7.798,00 aan proceskosten gevorderd. Evenals de rechtbank overweegt het hof ten aanzien van de gevorderde proceskosten dat redelijke uitleg van artikel 532 Sv meebrengt dat bij de begroting daarvan dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Daarin wordt bij de vordering als hier aan de orde doorgaans het 'Liquidatietarief rechtbanken en hoven' gehanteerd. Het hof ziet geen aanleiding daar in deze zaak van af te wijken. Voor de berekening van het te vergoeden bedrag ten aanzien van de procedure in eerste aanleg gaat het hof uit van het per 1 februari 2021 geldende liquidatietarief II van € 563,00 per punt, behorend bij de hoogte van de vordering zoals het hof die zal toewijzen. Voor de behandeling in hoger beroep neemt het hof het per 1 februari 2023 geldende tarief II als uitgangspunt, te weten € 598,00 per punt.
Bij de berekening gaat het hof uit van het maximum van zes toe te kennen punten voor de behandeling in eerste aanleg, voor het bijwonen van de (pro forma) zittingen, het indienen van de vordering en voor het toelichten van de vordering op zitting. Bij de behandeling in hoger beroep gaat het hof uit van drie punten voor het bijwonen van zittingen en één punt voor het toelichten van de vordering op zitting. Het hof begroot de kosten van de rechtsbijstand daarom op (563 x 6 + 598 x 4 =)
€ 5.770,00.
Het hof zal gegeven het hiervoor is overwogen de vordering van [benadeelde 3] tot de volgende bedragen toewijzen:
  • een bedrag van € 17.500,00 voor affectieschade;
  • een bedrag van € 5.770,00 voor proceskosten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 50.072,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2021, alsmede € 7.798,00 aan proceskosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 17.500,00 voor affectieschade en € 3.378,00 voor proceskosten.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, met dien verstande dat de advocaat van de benadeelde partij in hoger beroep middels aanvullende stukken heeft gesteld dat de post immateriële schade, niet zijnde affectieschade, - anders dan in eerste aanleg – ziet op schokschade. De advocaat heeft verzocht om deze post niet-ontvankelijk te verklaren zodat de benadeelde partij de mogelijkheid heeft om op een later moment in een civiele procedure schokschade te vorderen, wanneer zij met behandeling is gestart en er bij haar geestelijk letsel is vastgesteld. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de benadeelde partij de vordering van de benadeelde partij ook voor het overige mondeling toegelicht.
De gestelde materiële schade bestaat uit:
- € 15.072,00 € 15.072,00 verlies aan inkomen.
De gestelde immateriële schade bestaat uit:
  • € 17.500,00 wegens affectieschade;
  • € 17.500,00 wegens schokschade.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering ten aanzien van de immateriële schade ten aanzien van de immateriële schade beperkt toe te wijzen tot een bedrag van € 17.500,00 ter vergoeding van affectieschade. Ten aanzien van de gevorderde schokschade stelt de advocaat-generaal zich op het standpunt dat niet is voldaan aan het confrontatievereiste, zoals dat voortvloeit uit de jurisprudentie. Ten aanzien van de materiële schade heeft de advocaat-generaal gevorderd deze af te wijzen, overeenkomstig de beslissing van de rechtbank.
De raadsvrouw van de verdachte heeft de vordering niet betwist ten aanzien van de gevorderde affectieschade. Ten aanzien van de proceskosten heeft de raadsvrouw bepleit om het oordeel van de rechtbank daarin te volgen en deze toe te wijzen aan de hand van het liquidatietarief. Ten aanzien van de schokschade heeft de raadsvrouw bepleit deze post af te wijzen, evenals de daarmee samenhangende post ‘verlies aan inkomsten’.
Het hof overweegt als volgt.
Immateriële schade
Affectieschade
Op grond van artikel 6:108 lid 3 BW, in combinatie met de bedragen genoemd in het Besluit vergoeding affectieschade, heeft de benadeelde partij recht op vergoeding van € 17.500,00 aan affectieschade. Het hof wijst dit deel van de vordering – dat door de verdediging ook niet is betwist – dan ook toe.
Schokschade
Het hof verwijst naar hetgeen is overwogen bij de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] .
Het hof zal de vordering op dit punt niet-ontvankelijk verklaren.
Materiële schade
Verlies van inkomen
De benadeelde partij heeft € 15.072,00 aan materiële schadevergoeding gevorderd in de vorm van het verlies van inkomen op basis van artikel 6:96 BW.
Het hof verwijst naar hetgeen ten aanzien hiervan is overwogen bij de vordering benadeelde partij inzake [benadeelde 3] en zal de vordering op dit punt afwijzen.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft € 7.798,00 aan proceskosten gevorderd. Evenals de rechtbank overweegt het hof ten aanzien van de gevorderde proceskosten dat redelijke uitleg van artikel 532 Sv meebrengt dat bij de begroting daarvan dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Daarin wordt bij de vordering als hier aan de orde doorgaans het 'Liquidatietarief rechtbanken en hoven' gehanteerd. Het hof ziet geen aanleiding daar in deze zaak van af te wijken. Voor de berekening van het te vergoeden bedrag ten aanzien van de procedure in eerste aanleg gaat het hof uit van het per 1 februari 2021 geldende liquidatietarief II van € 563,00 per punt, behorend bij de hoogte van de vordering zoals het hof die zal toewijzen. Voor de behandeling in hoger beroep neemt het hof het per 1 februari 2023 geldende tarief II als uitgangspunt, te weten € 598,00 per punt.
Bij de berekening gaat het hof uit van het maximum van zes toe te kennen punten voor de behandeling in eerste aanleg, voor het bijwonen van de (pro forma) zittingen, het indienen van de vordering en voor het toelichten van de vordering op zitting. Bij de behandeling in hoger beroep gaat het hof uit van drie punten voor het bijwonen van zittingen en één punt voor het toelichten van de vordering op zitting. Het hof begroot de kosten van de rechtsbijstand daarom op (563 x 6 + 598 x 4 =)
€ 5.770,00.
Het hof zal gegeven het hiervoor is overwogen de vordering van [benadeelde 4] tot de volgende bedragen toewijzen:
  • een bedrag van € 17.500,00 voor affectieschade;
  • een bedrag van € 5.770,00 voor proceskosten.
Hoofdelijkheid, wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel
Het hof zal alle vorderingen van de benadeelde partijen hoofdelijk toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en tevens aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel zullen niet worden opgelegd ten behoeve van de genoemde toegewezen proceskosten, nu deze kosten daarvoor niet in aanmerking komen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK Baken met tape (omschrijving: PL1300-2021262750-G6134455, zwart, merk: Apple iPhone);
- 1 STK GSM (omschrijving: PL1300-2021262750-G6134922, Apple iPhone);
- 1 STK (simkaarthouder) Simkaart van zaktelefoon (omschrijving: PL1300-2021262750-G6136570).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK Trui (omschrijving: PL1300-2021262750-G6136564, wit, merk: Dior);
- 1 STK Jas (omschrijving: PL1300-2021262750-G6137539, Moncler);
- 1 STK Computer (omschrijving: PL1300-2021262750-G6135003, zilverkleurig, merk: Apple Imac).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 STK Zendapparatuur (omschrijving: PL1300-2021262750-G6137545, Baken).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 26.784,90 (zesentwintigduizend zevenhonderdvierentachtig euro en negentig cent) bestaande uit € 6.784,90 (zesduizend zevenhonderdvierentachtig euro en negentig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade,waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 132,57 (honderdtweeëndertig euro en zevenenvijftig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
6.579,00 (zesduizend vijfhonderdnegenenzeventig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 26.784,90 (zesentwintigduizend zevenhonderdvierentachtig euro en negentig cent) bestaande uit € 6.784,90 (zesduizend zevenhonderdvierentachtig euro en negentig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 122 (honderdtweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 22 december 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 18.385,65 (achttienduizend driehonderdvijfentachtig euro en vijfenzestig cent)
bestaande uit € 885,65 (achthonderdvijfentachtig euro en vijfenzestig cent) materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 5.047,00(vijfduizend zevenenveertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 18.385,65 (achttienduizend driehonderdvijfentachtig euro en vijfenzestig cent) bestaande uit € 885,65 (achthonderdvijfentachtig euro en vijfenzestig cent) materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 83 (drieëntachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 22 december 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 6.372,06 (zesduizend driehonderdtweeënzeventig euro en zes cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 5.770,00(vijfduizend zevenhonderdzeventig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 80 (tachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 22 december 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 15.072,00 (vijftienduizend tweeënzeventig euro) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 5.770,00(vijfduizend zevenhonderdzeventig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 80 (tachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 22 december 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. C.J. van der Wilt en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van
mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 oktober 2023.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar pagina’s uit het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal met nummer 2021262750 (onderzoek ‘Fopai’), volgens de in dat proces-verbaal toegepaste nummering.
2.p. 2 220 e.v.
3.p. 4 748
4.p. 4 748 en p. 4 511 e.v.
5.p. 4 097
6.p. 4 593 e.v.
7.p. 4 593 e.v. en p. 4 752-4 754
8.p. 4 033 e.v.
9.p. 4 557 e.v.
10.p. 4 027 e.v.
11.p. 4 758
12.p. 5 011 e.v. en 5 280 e.v.
13.p. 4 759 - 4 760
14.p. 4 762
15.p. 4 763
16.p. 4 765
17.p. 4 766
18.p. 4 043 en p. 5 280 e.v.
19.p. 4 769 – 4 772