Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
9 juli 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20 december 2022. De verdachte, geboren in 1999, was in eerste aanleg vrijgesproken van het medeplegen van diefstal met (bedreiging met) geweld in een supermarkt. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelde dat het hof het verweer van de verdachte, dat niet bewezen kon worden dat hij zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van diefstal, niet of onvoldoende gemotiveerd had verworpen. De Hoge Raad concludeerde echter dat de redenen voor het niet leiden tot cassatie in de conclusie van de advocaat-generaal waren vermeld.
De Hoge Raad beoordeelde ook ambtshalve de uitspraak van het hof en constateerde dat de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevond en dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 42 maanden naar 40 maanden. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwierp het beroep voor het overige.