ECLI:NL:HR:2024:987
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake belastingaanslagen en verzoeken om ambtshalve vermindering
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door J.H. Weermeijer, tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 oktober 2022. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Hof, die op haar beurt betrekking had op een hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Rechtbank had zich uitgesproken over een verzoek om ambtshalve vermindering van de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2013, alsook over naheffingsaanslagen in de omzetbelasting voor datzelfde jaar. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze niet gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en dat er geen noodzaak was om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet relevant waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het beroep in cassatie is ongegrond verklaard.