Over de grondslag van de vorderingen heeft het hof, samengevat, als volgt overwogen.
In de wetgeving van Aruba is het huwelijk gereserveerd voor personen van verschillend geslacht. Sinds 1 september 2021 bestaat het geregistreerd partnerschap voor zowel personen van verschillend geslacht als personen van gelijk geslacht. Er bestaat thans geen voornemen van de wetgever om het huwelijk open te stellen voor personen van gelijk geslacht. (rov. 2.1)
In Nederland is het huwelijk opengesteld voor personen van gelijk geslacht. Het concordantiebeginsel van art. 39 lid 1 Statuut brengt niet mee dat dit ook voor Aruba geldt. (rov. 2.5)
Toetsing aan de klassieke grondrechten van de Staatsregeling is sinds 1 januari 1986 toegestaan in art. I.22 Staatsregeling. (rov. 2.9)
Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) volgt dat het EVRM lidstaten niet ertoe verplicht om het huwelijk open te stellen voor personen van gelijk geslacht. Art. 12 EVRM – dat voor zover hier van belang bepaalt dat ‘men and women (…) have the right to marry’ – verplicht de lidstaten volgens het EHRM niet ertoe het huwelijk open te stellen voor personen van gelijk geslacht. Ook de art. 8 en 14 EVRM, alsmede art. 1 Protocol nr. 12 EVRM, bevatten volgens het EHRM genoemde verplichting niet, gelet op art. 12 EVRM. Wel erkent het EHRM voor personen van gelijk geslacht een aanspraak op een vorm van geregistreerd partnerschap, onder welke benaming dan ook. Tot het invoeren daarvan rust op de lidstaten een positieve verplichting op grond van art. 8 EVRM. (rov. 2.10-2.22)
De art. 2, 23 en 26 IVBPR corresponderen met de art. 8, 12,14 EVRM en art. 1 Protocol nr. 12 EVRM en er is geen goede reden om die artikelen anders uit te leggen. (rov. 2.29)
Art. I.1 Staatsregeling verbiedt discriminatie. De Staatsregeling bevat geen met art. 12 EVRM en art. 23 lid 2 IVBPR corresponderende bepaling waarin het traditionele huwelijk tussen personen van verschillend geslacht is verankerd. (rov. 2.30-2.32)
Uit de scheiding der machten en het primaat van de wetgever (de wetgever toetst eveneens aan de Staatsregeling, zij het
ex anteen
in abstracto) vloeit echter wel een zekere door de rechter te betrachten terughoudendheid (
judicial restraint) voort, ook al gaat het bij de constitutionele toetsing
in concretoen
ex postdoor de rechter ingevolge art. I.22 Staatsregeling om de praktische implementatie en toepassing van de formele wet in een individueel geval en kan deze toetsing niet leiden tot ongeldigverklaring van de formele wet maar enkel tot het buiten toepassing laten in dat individuele geval. De rechter heeft in het bijzonder terughoudendheid te betrachten waar het gaat om open en multi-interpretabele normen. De mate van terughoudendheid kan variëren, afhankelijk van de omstandigheden en de aard en onderwerp van het geschil. Met het uitgangspunt van gepaste rechterlijke terughoudendheid bij het toetsen van mede door de Staten vastgestelde landsverordeningen – die daardoor een rechtstreekse democratische legitimatie hebben – is verwant het beginsel van het vermoeden van grondwettigheid (
presumption of constitutionality). Dat een landsverordening niet verenigbaar is met de Staatsregeling zal derhalve duidelijk moeten zijn aangetoond, wil de rechter tot de conclusie kunnen komen dat sprake is van onverenigbaarheid. (rov. 2.36)
Het huwelijk heeft een intrinsieke (symbolische en emotionele) waarde, die losstaat van zijn rechtsgevolgen en uitstijgt boven het samenlevingscontract en het geregistreerd partnerschap. Indien aan personen die met een ander van hetzelfde geslacht willen trouwen, het recht daarop wordt ontzegd, wordt hun daarmee het recht ontzegd om deel te hebben aan die intrinsieke waarde van het instituut van het huwelijk. Zij kunnen dan niet de huwelijkse staat verwerven. Bovendien kunnen zij dan niet trouwen met de persoon van hun keuze. Daarmee worden zij getroffen in een belangrijk, ingrijpend, persoonlijk en vaak diep doorvoeld belang. Daartegenover staat het belang van degenen die menen dat de intrinsieke waarde van het huwelijk als instituut wordt aangetast, indien het wordt opengesteld voor personen van gelijk geslacht. Ook die mening kan voor hen belangrijk, ingrijpend persoonlijk en diep doorvoeld zijn. Sommigen menen zelfs dat de intrinsieke waarde van hun eigen huwelijk erdoor zou worden aangetast. Hoezeer het hof daar ook oog voor heeft, het belang van degenen die willen trouwen met de persoon van hun keuze, maar dat niet kunnen om de enkele reden dat die persoon van hetzelfde geslacht is, weegt zwaarder. (rov. 2.49)
De bezwaren van tegenstanders van het huwelijk voor personen van gelijk geslacht hebben in veel gevallen een godsdienstig fundament. De vrijheid van godsdienst moet gewaarborgd worden. De vrijheid van godsdienst gaat in een democratische rechtsstaat echter niet zo ver dat men de eigen godsdienstige normen en waarden kan opleggen aan een ander. Tegenstanders van het huwelijk voor personen van gelijk geslacht worden door de openstelling daarvan ook niet beroofd van hun recht om te trouwen met de persoon van hun keuze. (rov. 2.50)
Een huwelijk tussen personen van gelijk geslacht hoeft geen afstammingsrechtelijke gevolgen van rechtswege te hebben. Ook voor het ouderlijk gezag zijn er geen gevolgen van rechtswege. (rov. 2.51)
Introductie van het geregistreerd partnerschap in plaats van openstelling van het huwelijk is geen toereikend middel om de discriminatie op te heffen, zelfs niet als het geregistreerd partnerschap alle belangrijke gevolgen van het huwelijk zou hebben. Als het geregistreerd partnerschap ook mogelijk zou zijn voor personen van verschillend geslacht, dan bestaat de ongelijke behandeling daarin dat paren van verschillend geslacht de keuze hebben en paren van gelijk geslacht niet. Hiervoor bestaat onvoldoende rechtvaardiging. Als het geregistreerd partnerschap slechts zou worden geïntroduceerd voor paren van gelijk geslacht, dan biedt dat geen toereikende oplossing, omdat het huwelijk voor velen een intrinsieke waarde heeft, die een geregistreerd partnerschap voor hen niet heeft. Het geregistreerd partnerschap kan dan worden ervaren als minder (‘
separate but equal’). (rov. 2.52 en 2.53)
Indien al aangenomen zou moeten worden dat de meerderheid van de bevolking van Aruba tegen openstelling van het huwelijk is, hetgeen niet goed is onderzocht en geenszins vaststaat, is dat niet beslissend. (rov. 2.54)
Ook de omstandigheid dat stellen van gelijk geslacht voor hun huwelijkssluiting kunnen uitwijken naar Bonaire, leidt niet tot een ander oordeel. (rov. 2.57)
De conclusie is dat er geen goede argumenten zijn ter rechtvaardiging van de uitsluiting van het huwelijk voor personen van gelijk geslacht. Zo deze er zijn, ontbreekt de proportionaliteit tussen middel en doel. De uitsluiting is discriminatoir als bedoeld in art. I.1 Staatsregeling. (rov. 2.58)