Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste tot en met het vierde cassatiemiddel
3.Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel
4.Beslissing
3 september 2024.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, waarin de verdachte werd vrijgesproken van doodslag op het 1 jaar en 9 maanden oude dochtertje van zijn vriendin. De Hoge Raad behandelt verschillende cassatiemiddelen die zich richten op de bewezenverklaring van de doodslag. De verdachte wordt beschuldigd van het met kracht gooien of laten vallen van het kind, wat heeft geleid tot fataal hersenletsel. De advocaat van de verdachte, G. Spong, heeft cassatiemiddelen ingediend, terwijl de advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad oordeelt dat de klachten in de cassatiemiddelen niet tot cassatie leiden. De redenen hiervoor zijn uiteengezet in de conclusie van de advocaat-generaal. De Hoge Raad stelt vast dat het oordeel van het hof over de kans op overlijden van het kind door het trauma aan het hoofd niet onbegrijpelijk is. Ook de overwegingen van het hof over de complexiteit van de val zijn in lijn met de verklaring van de verdachte. De Hoge Raad concludeert dat het hof geen nadere motivering hoefde te geven over het niet opnemen van het aanvullend rapport van de deskundige als bewijsmiddel. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het cassatieberoep op 3 september 2024.