ECLI:NL:HR:2024:96

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
22/02361
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van planschade in onteigeningsgeding en de toepassing van criteria uit de Wro

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 januari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vergoeding van planschade in het kader van een onteigeningsgeding. De eiser, aangeduid als [de onteigende], had beroep in cassatie ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 4 mei 2022. De rechtbank had eerder in verschillende vonnissen, gedateerd 28 maart 2018, 5 juni 2019, en 10 juli 2019, geoordeeld over de onteigening en de daarbij behorende schadevergoeding. De eiser werd vertegenwoordigd door advocaat J.P. van den Berg, terwijl de verweerder, de Gemeenschappelijke Regeling Bedrijvenschap Harnaschpolder, werd bijgestaan door advocaat M.W. Scheltema.

De Hoge Raad heeft de klachten van de eiser over het vonnis van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het vonnis. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekte tot verwerping van het cassatieberoep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd.

In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep van de eiser verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 857,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer F.J.P. Lock.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer22/02361
Datum26 januari 2024
ARREST
In de zaak van
[de onteigende],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
hierna: [de onteigende],
advocaat: J.P. van den Berg,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING BEDRIJVENSCHAP HARNASCHPOLDER,
gevestigd te Schipluiden,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: het Bedrijvenschap,
advocaat: M.W. Scheltema.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de vonnissen in de zaak C/09/548017/ HA ZA 18-183 van de rechtbank Den Haag van 28 maart 2018, 5 juni 2019, 10 juli 2019 en 4 mei 2022.
[de onteigende] heeft tegen het vonnis van de rechtbank van 4 mei 2022 beroep in cassatie ingesteld.
Het Bedrijvenschap heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [de onteigende] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over het vonnis van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat vonnis. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie). Vgl. HR 26 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:85.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt [de onteigende] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van het Bedrijvenschap begroot op € 857,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [de onteigende] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren H.M. Wattendorff, F.J.P. Lock, F.R. Salomons en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
26 januari 2024.