ECLI:NL:HR:2024:95

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
22/02348
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van planschade in onteigeningsgeding en de toepassing van criteria uit de Wro

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, betreft het een geschil over de vergoeding van planschade in het kader van een onteigeningsgeding. De eiseres, de publiekrechtelijke rechtspersoon Gemeenschappelijke Regeling Bedrijvenschap Harnaschpolder, heeft cassatie ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had eerder in verschillende vonnissen, waaronder die van 4 mei 2022, geoordeeld over de toekenning van planschadevergoeding aan de onteigende partij. De onteigende heeft in reactie hierop incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de klachten die door beide partijen zijn ingediend. De Advocaat-Generaal W.L. Valk heeft geconcludeerd tot verwerping van zowel het principale als het incidentele cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de klachten van het Bedrijvenschap over het vonnis van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van het vonnis. De Hoge Raad heeft daarbij geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht. De Hoge Raad heeft in zijn beslissing het beroep van het Bedrijvenschap verworpen en de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van de onteigende begroot. Ook het incidentele beroep van de onteigende is verworpen, met een veroordeling in de kosten aan de zijde van het Bedrijvenschap.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer22/02348
Datum26 januari 2024
ARREST
In de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING BEDRIJVENSCHAP HARNASCHPOLDER,
gevestigd te Schipluiden,
EISERES tot cassatie, verweerster in het incidentele cassatieberoep,
hierna: het Bedrijvenschap,
advocaat: M.W. Scheltema,
tegen
[de onteigende],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie, eiser in het incidentele cassatieberoep,
hierna: [de onteigende],
advocaat: J.P. van den Berg.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de vonnissen in de zaak C/09/548006/HA ZA 18-179 van de rechtbank Den Haag van 22 augustus 2018, 5 juni 2019, 10 juli 2019 en 4 mei 2022.
Het Bedrijvenschap heeft tegen het vonnis van de rechtbank van 4 mei 2022 beroep in cassatie ingesteld.
[de onteigende] heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot verwerping van zowel het principale als het incidentele cassatieberoep.
De advocaten van partijen hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep

De Hoge Raad heeft de klachten over het vonnis van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat vonnis. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie). Vgl. voor het incidentele beroep HR 26 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:85.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale beroep:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt het Bedrijvenschap in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [de onteigende] begroot op € 355,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris;
in het incidentele beroep:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt [de onteigende] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van het Bedrijvenschap begroot op € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [de onteigende] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren H.M. Wattendorff, F.J.P. Lock, F.R. Salomons en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
26 januari 2024.