Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep
3.Beslissing
26 januari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, betreft het een geschil over de vergoeding van planschade in het kader van een onteigeningsgeding. De eiseres, de publiekrechtelijke rechtspersoon Gemeenschappelijke Regeling Bedrijvenschap Harnaschpolder, heeft cassatie ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had eerder in verschillende vonnissen, waaronder die van 4 mei 2022, geoordeeld over de toekenning van planschadevergoeding aan de onteigende partij. De onteigende heeft in reactie hierop incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de klachten die door beide partijen zijn ingediend. De Advocaat-Generaal W.L. Valk heeft geconcludeerd tot verwerping van zowel het principale als het incidentele cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de klachten van het Bedrijvenschap over het vonnis van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van het vonnis. De Hoge Raad heeft daarbij geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht. De Hoge Raad heeft in zijn beslissing het beroep van het Bedrijvenschap verworpen en de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van de onteigende begroot. Ook het incidentele beroep van de onteigende is verworpen, met een veroordeling in de kosten aan de zijde van het Bedrijvenschap.