ECLI:NL:HR:2024:94
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake inkomstenbelasting en belastingrente
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 januari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door H.A.J. Kalsbeek, tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 4 april 2023, met nummer BK-22/01157, die op zijn beurt een hoger beroep behandelde van een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 21/2023). De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen voor het jaar 2016, alsook de beschikking inzake belastingrente.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad concludeerde dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheren M.W.C. Feteris als voorzitter, J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier F. Treuren.