Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
25 juni 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 1 augustus 2023. De zaak betreft een klaagschrift van een rechtspersoon, hierna aangeduid als de klaagster, tegen een beslag op haar bankrekening, gelegd op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. Dit beslag was ingesteld met het oog op een aan een medebestuurder van de klaagster op te leggen ontnemingsmaatregel en/of geldboete in verband met de verdenking van witwassen. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de klaagster beoordeeld, waarbij onder andere de onschuldpresumptie, de rechtsgeldigheid van de titel om beslag te executeren, en de proportionaliteit en subsidiariteit van het beslag aan de orde kwamen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de klaagster niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. De Hoge Raad heeft het beroep van de klaagster derhalve verworpen.