In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gekomen, hebben [eiser 1] en [de moeder] beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. Dit arrest volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een scheiding van tafel en bed, waarbij de vraag aan de orde is of er verzoening heeft plaatsgevonden, zoals bedoeld in artikel 1:176 BW (oud). De Hoge Raad heeft de klachten van de eisers over het arrest van het hof beoordeeld. De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers was dat het cassatieberoep moest worden verworpen. De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen en geoordeeld dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals gesteld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.