ECLI:NL:HR:2024:859

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
22/04286
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van uitspraak wegens ontbreken alternatieve vergoedingsplicht in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 november 2022. De verdachte was veroordeeld tot betaling van € 750 aan de benadeelde partij en daarnaast was er een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van € 750 ten behoeve van dezelfde benadeelde partij. Het hof had echter nagelaten te vermelden dat deze vorderingen een alternatieve vergoedingsplicht met zich meebrachten. Dit betekent dat de verdachte niet twee keer voor dezelfde schade hoeft te betalen, mits hij aan één van de verplichtingen voldoet.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof in zijn uitspraak ten onrechte deze alternatieve vergoedingsplicht niet had opgenomen. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen voor zover deze niet de alternatieve vergoedingsplicht bevatte. De Hoge Raad benadrukte dat het om een kennelijke misslag ging die eenvoudig door het hof zelf hersteld kon worden. Dit is in lijn met eerdere uitspraken van de Hoge Raad, waarin werd gesteld dat dergelijke fouten eenvoudig te corrigeren zijn door de rechters die de zaak hebben behandeld.

De Hoge Raad heeft bepaald dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat doet vervallen, en vice versa. Het beroep is voor het overige verworpen. Deze uitspraak biedt duidelijkheid over de vergoedingsverplichtingen in strafzaken en voorkomt dat een veroordeelde onterecht dubbel wordt aangesproken voor dezelfde schade.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/04286
Datum18 juni 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 november 2022, nummer 20-000998-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat in Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor zover deze niet een alternatieve vergoedingsplicht bevat.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof geen alternatieve vergoedingsplicht heeft opgenomen in zijn uitspraak.
2.2
Het hof heeft de verdachte onder meer veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 750 aan de benadeelde partij [benadeelde] . Daarnaast heeft het hof, onder aanhaling van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, aan de verdachte de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 750 ten behoeve van de benadeelde partij. Het hof heeft daarbij bepaald dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling van vijftien dagen wordt toegepast.
2.3
Het hof heeft in zijn uitspraak ten onrechte niet vermeld dat de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel een alternatieve vergoedingsplicht meebrengt, in die zin dat de verdachte is gekweten van zijn plicht tot schadeloosstelling van de benadeelde partij als en voor zover hij heeft voldaan aan de verplichting tot vergoeding van de schade die door de benadeelde partij is geleden. Op die manier wordt voorkomen dat de veroordeelde op grond van één rechterlijke uitspraak gedwongen wordt om dezelfde schade tweemaal te vergoeden.
2.4
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal doen wat het hof had moeten doen.
2.5
Opmerking verdient nog dat een kennelijke misslag als deze zich bij uitstek leent voor herstel door het hof zelf. Het gaat immers om een onmiddellijk kenbare fout die zich voor eenvoudig herstel leent door de rechters die op de zaak hebben gezeten overeenkomstig de beslissingen van de Hoge Raad in de arresten van 6 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ7243 en 12 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1478. Deze wijze van herstel verdient de voorkeur, omdat daardoor op korte termijn en op een eenvoudige wijze ondubbelzinnig duidelijkheid komt te bestaan over de voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing. Wanneer in zo’n geval zekerheidshalve – naast het doen van het verzoek om een herstelarrest – ook cassatieberoep is ingesteld, kan dat beroep of het betreffende cassatiemiddel worden ingetrokken zodra het herstelarrest is gewezen.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover deze niet een alternatieve vergoedingsplicht bevat;
- bepaalt dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] in zoverre de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij doet vervallen, en dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij in zoverre de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren T.B. Trotman en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 juni 2024.