ECLI:NL:HR:2024:852

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
23/01310
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewezenverklaring van medeplegen van overtreding van artikel 10a Opiumwet met betrekking tot huur van bedrijfspand

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 27 maart 2023. De verdachte, geboren in 1967, had beroep ingesteld tegen de bewezenverklaring van het medeplegen van overtreding van artikel 10a van de Opiumwet, specifiek met betrekking tot de huur van een bedrijfspand of opslagruimte. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, heeft cassatiemiddelen voorgesteld, maar de advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie leiden. De redenen voor deze beslissing zijn te vinden in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2024:851) dat op dezelfde dag is uitgesproken in een samenhangende zaak. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak, en dat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven. Dit is in lijn met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarin staat dat vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht niet aan de orde hoeven te komen in deze beoordeling.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/01310
Datum25 juni 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 27 maart 2023, nummer 20-000435-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde medeplegen van overtreding van artikel 10a van de Opiumwet voor zover die bewezenverklaring inhoudt dat de verdachte en zijn mededader een bedrijfspand/opslagruimte hebben gehuurd.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak 23/01309, ECLI:NL:HR:2024:851.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 juni 2024.