Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
25 juni 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 27 maart 2023. De verdachte, geboren in 1967, had beroep ingesteld tegen de bewezenverklaring van het medeplegen van overtreding van artikel 10a van de Opiumwet, specifiek met betrekking tot de huur van een bedrijfspand of opslagruimte. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, heeft cassatiemiddelen voorgesteld, maar de advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie leiden. De redenen voor deze beslissing zijn te vinden in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2024:851) dat op dezelfde dag is uitgesproken in een samenhangende zaak. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak, en dat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven. Dit is in lijn met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarin staat dat vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht niet aan de orde hoeven te komen in deze beoordeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.