ECLI:NL:HR:2024:842

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
23/00833
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekening van dagvaarding in hoger beroep en aanwezigheidsrecht van verdachte in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de geldigheid van de betekening van een dagvaarding in hoger beroep aan een verdachte die in België woont. De verdachte was in hoger beroep niet verschenen, en het hof had verstek verleend. De Hoge Raad oordeelde dat de dagvaarding rechtsgeldig was betekend, maar dat de omstandigheden rondom de betekening en het verstek verleend tegen de niet-verschenen verdachte niet voldoende waarborgen boden voor het aanwezigheidsrecht van de verdachte. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat, hoewel de betekening op zich rechtsgeldig was, het hof had moeten schorsen en de oproeping voor een nadere zitting aan de verdachte had moeten toezenden, omdat de dagvaarding als onbestelbaar retour was gekomen. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en wees de zaak terug voor herbehandeling.

De zaak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij de betekening van gerechtelijke stukken, vooral wanneer de verdachte in het buitenland woont. De Hoge Raad stelde dat de overheid in dergelijke gevallen extra inspanningen moet leveren om ervoor te zorgen dat de verdachte op de hoogte is van de procedure en dat zijn recht op verdediging gewaarborgd is. De uitspraak onderstreept ook de betekenis van de EU-Rechtshulpovereenkomst en de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/00833
Datum11 juni 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 september 2020, nummer 21-006273-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.J. van der Woude, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel komt op tegen het oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend en tegen de beslissing om verstek te verlenen tegen de niet-verschenen verdachte.
Procesverloop
2.2.1
Het procesverloop in deze zaak is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 7. Voor de beoordeling in cassatie zijn in het bijzonder van belang:
- het proces-verbaal van verhoor van de verdachte door de Koninklijke Marechaussee van 29 januari 2015, waarin als verklaring van de verdachte is opgenomen dat hij woont aan de [a-straat 1], [plaats];
- een vertaling in het Nederlands van een proces-verbaal van de Belgische politie van 20 januari 2015 dat inhoudt dat de verdachte staat ingeschreven op het adres [b-straat 1] te [plaats];
- een Informatiestaat strafrechtsketendatabank-persoon (hierna: ID-staat SKDB) van 14 september 2020, die inhoudt dat de verdachte beschikt over een Belgisch identiteitsdocument en persoonsnummer, en waarin als laatst opgegeven woon- of verblijfplaats is vermeld “[plaats], België”;
- een akte van uitreiking van de dagvaarding in hoger beroep, waaruit blijkt dat die dagvaarding op 31 juli 2020 is uitgereikt aan een medewerker van het openbaar ministerie omdat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats bekend is en dat de dagvaarding in hoger beroep diezelfde dag is verzonden naar het op die akte vermelde adres van de verdachte in het buitenland (“[b-straat 1], [plaats] (België)”);
- de op 24 augustus 2020 onbestelbaar retour gekomen dagvaarding in hoger beroep, verzonden aan het adres “[b-straat 1], [plaats] (België)”, waarop handgeschreven is aangetekend in de Franse taal dat de verdachte al meer dan vijf jaar niet meer op dit adres woont.
2.2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in dat de verdachte daar niet is verschenen en dat het hof verstek heeft verleend tegen de verdachte.
2.2.3
Het bestreden arrest houdt in dat het hof de verdachte in het hoger beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dat arrest houdt verder in:
“Ter terechtzitting heeft het hof gecontroleerd of de dagvaarding op de juiste wijze is betekend aan verdachte. Uit de appelakte van 16 november 2018 blijkt dat verdachte uitdrukkelijk domicilie heeft gekozen ten kantore van zijn toenmalig raadsman. Het hof heeft geconstateerd dat er geen op naam van verdachte gesteld afschrift van de dagvaarding naar het domicilieadres is gestuurd. Wel is aan dit adres een aan de genoemde raadsman gerichte kopie van de oproeping van verdachte verzonden en is een afschrift van de dagvaarding naar het laatst bekende adres van verdachte in België gestuurd. Daarnaast bevindt zich in het dossier een e-mail van 23 september 2020, waarin de genoemde raadsman aan het hof heeft laten weten zich te onttrekken omdat hij geen contact meer met zijn cliënt heeft kunnen krijgen en hij “cliënt niet heeft kunnen informeren omtrent het ontvangen strafdossier noch omtrent de dagvaarding in hoger beroep voor de zitting van 28 september aanstaande om 14.50 uur”.
De advocaat-generaal heeft het hof ter terechtzitting verzocht verstek te verlenen tegen de niet verschenen verdachte.
Wat betreft de vraag of aan verdachte verstek kan worden verleend, overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt vast dat geen afschrift van de dagvaarding of oproeping van de verdachte om op de terechtzitting ter verschijnen aan het adres van verdachtes raadsman gezonden. Van belang in dit verband is dat de uitdrukkelijke keuze voor het adres van de raadsman voor toezending van een afschrift van de appeldagvaarding ertoe strekt dat verdachte op die wijze door zijn raadsman geïnformeerd kan worden over een aanstaande terechtzitting. In de onderhavige zaak is de voormalig raadsman van verdachte door toezending van de aan hem gerichte oproeping op de hoogte geraakt van de zitting van verdachte in hoger beroep, hetgeen volgt uit de door hem aan het hof verzonden e-mail van 23 september 2020. Uit die e-mail blijkt ook dat de raadsman niet in staat is geweest verdachte te informeren omtrent het ontvangen strafdossier noch omtrent de dagvaarding in hoger beroep voor de zitting van 28 september 2020.
Het hof leidt uit de inhoud van het dossier allereerst af dat aan de raadsman van verdachte een kopie van de oproeping van verdachte is verzonden die alle informatie bevat die ook zou zijn vermeld op een aan de verdachte zelf gericht afschrift van de dagvaarding indien dit was verstuurd. Bovendien stelt het hof vast dat, ook indien wel een afschrift van de appeldagvaarding van verdachte aan het adres van diens raadsman zou zijn verzonden, de raadsman verdachte daarover evenmin zou hebben kunnen informeren. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het nalaten van het versturen van een op naam van verdachte gesteld afschrift van de dagvaarding aan het adres van de raadsman - afgaand op de strekking van de mogelijkheid van domiciliekeuze ten kantore van de raadsman - geen schending van enig wettelijk betekeningsvoorschrift oplevert. Verdachte is door de hierboven geschetste gang van zaken niet benadeeld. Het hof is derhalve uitgegaan van een juiste betekening en heeft verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte.”
Juridisch kader
2.3.1
Artikel 36c lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
“De kennisgeving van gerechtelijke mededelingen behoeft alleen door betekening te geschieden in de bij de wet bepaalde gevallen. Dagvaardingen en aanzeggingen die aan het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad zijn opgedragen, worden steeds betekend, tenzij de wet anders bepaalt.”
Artikel 36e lid 3 Sv luidt:
“De uitreiking aan de geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is, geschiedt door toezending van de mededeling, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie en, voor zover een verdrag van toepassing is, met inachtneming van dat verdrag. Dagvaardingen worden vertaald in de taal of een van de talen van het land waar de geadresseerde verblijft dan wel, voor zover aannemelijk is dat hij slechts een andere taal machtig is, in die taal. Met betrekking tot andere gerechtelijke mededelingen kan worden volstaan met een vertaling van de essentiële onderdelen daarvan. Indien de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie bericht dat de mededeling aan de geadresseerde is uitgereikt, geldt deze uitreiking als betekening in persoon, zonder dat dit nog uit een afzonderlijke akte hoeft te blijken.”
2.3.2
Artikel 5 leden 1 en 2 van de Overeenkomst, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (PbEG 2000, C 197/3; hierna: EU-Rechtshulpovereenkomst) luidt:
“Toezending en uitreiking van gerechtelijke stukken
1. Elke lidstaat zendt aan de personen die zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevinden, voor hen bestemde gerechtelijke stukken rechtstreeks over de post toe.
2. Toezending van gerechtelijke stukken door bemiddeling van de bevoegde autoriteiten van de aangezochte lidstaat kan alleen plaatsvinden indien:
a. het adres van de persoon voor wie het stuk bestemd is, onbekend of twijfelachtig is,
b. het toepasselijke procesrecht van de verzoekende lidstaat een ander bewijs dan het via de postdiensten verkrijgbare bewijs van uitreiking van het stuk aan de geadresseerde verlangt,
c. het stuk niet per post kon worden bezorgd, of
d. de verzoekende lidstaat gegronde redenen heeft om aan te nemen dat verzending over de post zonder resultaat zal blijven of niet toereikend zal zijn.”
2.3.3
Artikel 6 lid 3, aanhef en onder a en b, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) luidt in de Nederlandse vertaling:
“Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten:
a. onverwijld, in een taal die hij verstaat en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging;
b. te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging”.
2.3.4
Artikel 8 leden 1 tot en met 4 van Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn (PbEU 2016, L 65/1; hierna: Richtlijn (EU) 2016/343) luidt:
“Recht op aanwezigheid bij proces
1. De lidstaten zorgen ervoor dat verdachten en beklaagden het recht hebben om aanwezig te zijn bij hun terechtzitting.
2. De lidstaten kunnen voorzien in de mogelijkheid dat een proces, dat kan leiden tot een beslissing over schuld of onschuld van een verdachte of beklaagde, kan plaatsvinden in zijn afwezigheid, op voorwaarde dat:
a) de verdachte of beklaagde tijdig in kennis is gesteld van de terechtzitting en van de gevolgen van zijn afwezigheid; of
b) de verdachte of beklaagde, die van het proces in kennis is gesteld, wordt vertegenwoordigd door een gemachtigde advocaat die ofwel door de verdachte of de beklaagde dan wel door de staat werd aangesteld.
3. Een overeenkomstig lid 2 genomen beslissing kan jegens de verdachte of beklaagde ten uitvoer worden gelegd.
4. Wanneer lidstaten voorzien in de mogelijkheid om processen te houden in afwezigheid van verdachten of beklaagden, maar het niet mogelijk is te voldoen aan de in lid 2 van dit artikel gestelde voorwaarden, omdat een verdachte of beklaagde, ondanks redelijke inspanningen, niet kan worden gelokaliseerd, kunnen de lidstaten bepalen dat niettemin een beslissing kan worden genomen die ten uitvoer kan worden gelegd. In dat geval zorgen de lidstaten ervoor dat wanneer verdachten of beklaagden in kennis worden gesteld van de beslissing, in het bijzonder wanneer zij in hechtenis worden genomen, zij eveneens worden geïnformeerd over de mogelijkheid de beslissing aan te vechten en het recht op een nieuw proces of een andere voorziening in rechte, overeenkomstig artikel 9.”
2.3.5
De preambule van Richtlijn (EU) 2016/343 houdt onder meer in:
“(38) Bij de beoordeling of de wijze van kennisgeving voldoende waarborgt dat de betrokkene op de hoogte is van het proces, moet in voorkomend geval ook bijzondere aandacht worden besteed aan de zorgvuldigheid die de overheidsinstanties in acht hebben genomen bij de kennisgeving aan betrokkene en aan de zorgvuldigheid die betrokkene heeft betracht om aan hem gerichte informatie in ontvangst te nemen.”
Het oordeel van de Hoge Raad
2.4
In deze zaak heeft de uitreiking van de dagvaarding in hoger beroep plaatsgevonden door de rechtstreekse toezending per gewone post van die dagvaarding naar het onder 2.2.1 bedoelde adres van de verdachte in België. Deze dagvaarding is als onbestelbaar retour gekomen. België is, als lidstaat van de Europese Unie, partij bij de EU-Rechtshulpovereenkomst. Uit de ID-staat SKDB blijkt dat de verdachte beschikt over een Belgisch identiteitsdocument en persoonsnummer.
2.5.1
Als op grond van het daartoe ingestelde onderzoek als vaststaand kan worden aangenomen dat de verdachte niet is ingeschreven in de basisregistratie personen, niet in Nederland is gedetineerd en van hem ook niet een feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland, maar wel een adres in het buitenland bekend is, vindt - zoals volgt uit artikel 36e lid 3 Sv - de betekening van de dagvaarding plaats door toezending van de dagvaarding hetzij rechtstreeks aan het laatst bekende adres van de verdachte in het buitenland, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie en, voor zover een verdrag van toepassing is, met inachtneming van dat verdrag. Door die toezending is de dagvaarding rechtsgeldig betekend. (Vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, rechtsoverweging 3.19.)
2.5.2
Gelet hierop getuigt het kennelijke oordeel van het hof dat met het rechtstreeks toezenden van de dagvaarding naar het door de verdachte opgegeven woonadres in België, de betekening van de dagvaarding rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpelijk.
2.5.3
Anders dan in de toelichting op het cassatiemiddel tot uitgangspunt wordt genomen, volgt uit de regeling van artikel 36e lid 3 Sv in samenhang met artikel 5 EU-Rechtshulpovereenkomst niet dat, in het geval dat het rechtstreeks toegezonden gerechtelijke stuk als onbestelbaar retour komt, dit stuk alsnog door bemiddeling van de bevoegde autoriteiten van die andere lidstaat moet worden toegezonden, wil de betekening rechtsgeldig zijn. Op grond van artikel 5 lid 2 EU-Rechtshulpovereenkomst kan de verzoekende lidstaat in de daar genoemde gevallen het gerechtelijke stuk toezenden door bemiddeling van de bevoegde autoriteiten van de aangezochte lidstaat, maar in verband met de betekening is de verzoekende lidstaat daartoe niet verplicht.
2.5.4
Het vorenstaande brengt met zich dat het cassatiemiddel niet tot cassatie kan leiden, voor zover het klaagt over het oordeel van het hof over de rechtsgeldigheid van de betekening.
2.6.1
De omstandigheid dat een gerechtelijk stuk, nadat het rechtstreeks is toegezonden naar een woon- of verblijfplaats in het buitenland, als onbestelbaar retour is gekomen, kan echter - als de verdachte niet aanwezig is en evenmin een gemachtigd raadsman - wel van betekenis zijn voor de beslissing of verstek wordt verleend. Daarbij is het volgende van belang.
2.6.2
Zowel artikel 6 lid 3 EVRM als de regeling van artikel 8 Richtlijn (EU) 2016/343 beoogt het aanwezigheidsrecht van de verdachte te waarborgen. Bij de beoordeling of de wijze van kennisgeving van de dagvaarding voldoende waarborgt dat de verdachte op de hoogte is van het proces - en in verband daarmee, of het noodzakelijk is, als de verdachte niet aanwezig is en evenmin een gemachtigd raadsman, om het onderzoek op de zitting aan te houden om de verdachte opnieuw te doen oproepen - komt betekenis toe aan zowel de zorgvuldigheid die de overheidsinstanties in acht hebben genomen bij de kennisgeving aan de verdachte, als aan de zorgvuldigheid die de verdachte heeft betracht om aan hem gerichte informatie in ontvangst te nemen (vgl. HR 18 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1469, rechtsoverweging 3.5.2).
2.6.3
Deze door de overheid in acht te nemen zorgvuldigheid vergt in een geval als dit dat als een gerechtelijk stuk, nadat het rechtstreeks is toegezonden naar een woon- of verblijfplaats in het buitenland onbestelbaar retour is gekomen, wordt geprobeerd om de verdachte alsnog op een andere manier te bereiken voor de uitreiking van het gerechtelijk stuk, door overeenkomstig artikel 5 lid 2 EU-Rechtshulpovereenkomst de bemiddeling van de bevoegde autoriteiten van de betreffende lidstaat in te roepen.
2.6.4
In zo’n geval kan de rechter alleen dan uitgaan van het vermoeden dat de niet-verschenen verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, als de dagvaarding alsnog overeenkomstig artikel 5 lid 2 EU-Rechtshulpovereenkomst is toegezonden aan de verdachte, of als kan worden vastgesteld dat de verdachte op andere wijze op de hoogte is gesteld of daadwerkelijk weet heeft van de zitting.
2.6.5
Dit betekent ook dat, als door de overheid niet de zorgvuldigheid in acht is genomen zoals onder 2.6.3 is omschreven, de beslissing om verstek te verlenen niet uitsluitend kan berusten op de grond dat de verdachte niet de zorgvuldigheid heeft betracht om aan hem gerichte informatie in ontvangst te nemen, bijvoorbeeld omdat - als het gaat om de behandeling in hoger beroep - de verdachte hoger beroep heeft ingesteld maar zich daarna niet of onvoldoende bereikbaar heeft gehouden voor zijn raadsman of raadsvrouw.
2.7
Uit de stukken kan niet blijken dat de onbestelbaar retour gekomen dagvaarding in hoger beroep alsnog overeenkomstig artikel 5 lid 2 EU-Rechtshulpovereenkomst is toegezonden aan de verdachte, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is gebeurd. Ook heeft het hof niet vastgesteld dat de verdachte op andere wijze op de hoogte is gesteld of daadwerkelijk weet had van de zitting. Daarom had het hof het onderzoek op de terechtzitting moeten schorsen en de oproeping voor de nadere terechtzitting overeenkomstig artikel 5 lid 2 EU-Rechtshulpovereenkomst moeten doen toezenden aan de verdachte. Het cassatiemiddel slaagt in zoverre.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 juni 2024.