Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
11 juni 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de geldigheid van de betekening van een dagvaarding in hoger beroep aan een verdachte die in België woont. De verdachte was in hoger beroep niet verschenen, en het hof had verstek verleend. De Hoge Raad oordeelde dat de dagvaarding rechtsgeldig was betekend, maar dat de omstandigheden rondom de betekening en het verstek verleend tegen de niet-verschenen verdachte niet voldoende waarborgen boden voor het aanwezigheidsrecht van de verdachte. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat, hoewel de betekening op zich rechtsgeldig was, het hof had moeten schorsen en de oproeping voor een nadere zitting aan de verdachte had moeten toezenden, omdat de dagvaarding als onbestelbaar retour was gekomen. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en wees de zaak terug voor herbehandeling.
De zaak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij de betekening van gerechtelijke stukken, vooral wanneer de verdachte in het buitenland woont. De Hoge Raad stelde dat de overheid in dergelijke gevallen extra inspanningen moet leveren om ervoor te zorgen dat de verdachte op de hoogte is van de procedure en dat zijn recht op verdediging gewaarborgd is. De uitspraak onderstreept ook de betekenis van de EU-Rechtshulpovereenkomst en de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.