In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X], vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 23 november 2023. De Rechtbank Gelderland had in deze uitspraak meerdere zaken behandeld, genummerd ARN 22/1794, ARN 22/1796, ARN 22/1798 en ARN 22/2706 tot en met ARN 22/2711. De Hoge Raad heeft in deze procedure de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 14 februari 2024 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor deze betaling. Ondanks dat de brief op het opgegeven adres was afgeleverd, is het griffierecht niet voldaan. Op 14 maart 2024 heeft de griffier belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet was betaald, maar belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Hierdoor heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.