ECLI:NL:HR:2024:838
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen naheffingsaanslag belasting personenauto’s en motorrijwielen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X], vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, tegen de Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P]. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 6 juli 2023, nr. BK-22/00550, die op zijn beurt een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 20/5723) betrof. De zaak draaide om een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het Hof niet kunnen slagen. De procureurgeneraal bij de Hoge Raad kreeg de gelegenheid om een advies uit te brengen, maar de Hoge Raad besloot het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals toegestaan onder artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 7 juni 2024, waarbij de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, en in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.