ECLI:NL:HR:2024:805

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
22/04642
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude in vastgoedmarkt en bedrieglijke bankbreuk

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1958, was betrokken bij faillissementsfraude in de vastgoedmarkt en werd beschuldigd van meermalen bedrieglijke bankbreuk. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, maar het hof oordeelde anders. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de bewezenverklaring van de bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers beoordeeld. De Hoge Raad concludeerde dat het hof op basis van de feiten en omstandigheden niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de verdachte handelde ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers. De verdachte had een borgstellingsovereenkomst ondertekend ten behoeve van een bank, wat volgens het hof duidde op het feit dat zij op de hoogte was van de financiële problemen van haar echtgenoot. De Hoge Raad verwierp de cassatiemiddelen van de verdachte, waarbij werd opgemerkt dat de klachten over de bewijsvoering niet tot cassatie leidden. De uitspraak van het hof werd bevestigd, en de Hoge Raad oordeelde dat de motivering van de bewezenverklaring voldoende was onderbouwd. De zaak heeft ook samenhang met andere zaken, genummerd 22/04626 en 22/04686.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/04642
Datum4 juni 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 december 2022, nummer 21-006931-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, advocaat in Rotterdam, en P. van Dongen, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De raadsman Baumgardt heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 2 primair en 3 primair tenlastegelegde, voor zover die inhoudt dat de verdachte heeft gehandeld “ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers”, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2
Ten laste van de verdachte is onder 2 en 3 bewezenverklaard dat:
“2. primair
zij op tijdstippen in de periode van 30 december 2010 tot en met 17 juli 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met [betrokkene 1] (geb. [geboortedatum] 1953, verder te noemen [betrokkene 1]), terwijl deze [betrokkene 1] bij vonnis van de Rechtbank Zutphen van 27 november 2012, in staat van faillissement is verklaard, telkens ter bedrieglijke verkorting van de rechten van diens schuldeisers:
a. goed(eren) aan die boedel heeft onttrokken, immers hebben verdachte en [betrokkene 1] -zakelijk omschreven-:
*** op 30 december 2010, onverplicht de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] voor EUR 1 verkocht aan de Stichting [B] en
*** op 23 december 2011 -onverplicht en zonder (geldige) titel- een geldbedrag van EUR 2.500.000 en op 26 januari 2012, een geldbedrag van EUR 2.000.000 overgemaakt vanaf de privérekening van die [betrokkene 1] naar een bankrekening van de Stichting [B], en
*** op meer tijdstippen in genoemde periode -onverplicht en/of zonder (geldige) titel- één of meer geldbedragen (tot een totaal van EUR 1.080.000) overgemaakt naar een bankrekening van haar, [verdachte], en
*** op 29 december 2011, een geldbedrag van EUR 250.000 contant van een bankrekening van die [betrokkene 1] opgenomen;
3. primair
zij op tijdstippen in de periode van 13 oktober 2010 tot en met 05 maart 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met [betrokkene 1] (geb. [geboortedatum] 1953 verder te noemen [betrokkene 1]) terwijl [A] bij vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 juli 2012, in staat van faillissement is verklaard, telkens ter bedrieglijke verkorting van de rechten van diens ([A]) schuldeisers:
- goed(eren) aan de boedel heeft onttrokken, immers hebben verdachte en haar mededader zakelijk omschreven-:
*** op een tijdstip in bovengenoemde periode een geldleningsovereenkomst, gedateerd 04 januari 2011 opgemaakt waarin staat vermeld dat [A] - zonder zakelijk belang en zonder zekerheden - een lening verstrekt aan [betrokkene 2] ter hoogte van EUR 2.050.000, en
*** op een tijdstip in bovengenoemde periode een pandrechtsovereenkomst/ zakelijke borgtocht, getekend op 03 januari 2011 opgemaakt en ondertekend, waarin -onder meer- staat vermeld dat [A] aan [betrokkene 2] een geldlening verstrekt van EUR 2.050.000 en dat [betrokkene 1] erkent een schuld aan haar [verdachte] te hebben van EUR 2.050.000 gebaseerd op een overeenkomst “VVHV” (Verrekening Verleden Huwelijkse Voorwaarden) blijkens de daarop geplaatste datum ogenschijnlijk gedateerd 28 september 2009 en dat [betrokkene 1] erkent de in die VVHV afgesproken bedragen niet tijdig conform afspraak te hebben betaald aan haar, [verdachte], en dat [A] een pandrecht/zakelijke borgtocht verleent voor een bedrag van EUR 2.050.000 aan haar, [verdachte], en dat indien [betrokkene 1] zijn verplichtingen aan haar, [verdachte], niet voor 01 december 2013 nakomt automatisch het pandrecht/zakelijke borgtocht zal worden ingeroepen en na uitoefening van het pandrecht/zakelijke borgtocht [A] een vordering ad EUR 2.050.000 heeft op [betrokkene 1] sr, en
*** op 04 januari 2011, van de (bank)rekening van [A] het geldbedrag van EUR 2.050.000 overgemaakt op de (bank)rekening van [betrokkene 2].”
2.3
De bewezenverklaring steunt op de bewijsvoering in de uitspraak van het hof onder 6, welke uitspraak is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2022:10367.
2.4
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt in de kern over de motivering van de bewezenverklaring van het onder 3 primair tenlastegelegde feit.
3.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 6.

4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 juni 2024.