ECLI:NL:HR:2024:780

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
23/04697
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake onroerendezaakbelasting en Wet waardering onroerende zaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 mei 2024 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 26 september 2023. De zaak betreft een geschil over de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2020 en de toepassing van de Wet waardering onroerende zaken. Belanghebbende had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, die de beschikking van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn had bevestigd.

De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het oordeel was genomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand bleef.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer23/04697
Datum31 mei 2024
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE HOORN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 26 september 2023, nr. 23/00029 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 21/771) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2020.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2024.