Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
18 juni 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 7 maart 2023 werd gewezen. De zaak betreft een verkrachtingszaak waarbij de verdachte, geboren in 1995, in eerste aanleg was vrijgesproken. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo. De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Het cassatiemiddel richtte zich tegen de verwerping door het hof van een verweer dat betrekking had op de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster. Het hof had overwogen dat, hoewel er kleine verschillen waren in de verklaringen van de aangeefster, deze verschillen niet afdoen aan de consistentie en betrouwbaarheid van haar verklaringen op essentiële onderdelen. Bovendien vond het hof dat de verklaringen van de aangeefster steun vonden in ander bewijsmateriaal, wat de betrouwbaarheid verder onderbouwde.
De Hoge Raad oordeelde dat de overwegingen van het hof niet onbegrijpelijk waren en toereikend gemotiveerd. Daarom leidde het cassatiemiddel niet tot cassatie. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de uitspraak van het hof in stand bleef.