ECLI:NL:HR:2024:737

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
22/03659
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over medeplegen van winkeldiefstal en strafmotivering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 mei 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1994, was veroordeeld voor het medeplegen van winkeldiefstal, waarbij hij samen met een ander kleding uit de Primark had gestolen. Het hof had de verdachte een gevangenisstraf van vier weken opgelegd, waarvan drie weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de oplegging van een gevangenisstraf negatieve gevolgen zou hebben voor zijn asielaanvraag, maar het hof heeft deze argumenten niet als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt opgevat. De Hoge Raad herhaalt dat de feitenrechter ruime vrijheid heeft bij het bepalen van de straf en dat de motivering van de strafoplegging moet voldoen aan de eisen van artikel 359 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet onjuist heeft geoordeeld en dat de motivering van de strafoplegging voldoende was. Het cassatiemiddel faalt en het beroep wordt verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/03659
Datum21 mei 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 29 september 2022, nummer 23-000523-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.I. L’Ghdas, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof in strijd met artikel 359 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over de strafoplegging.
2.2.1
Het hof heeft de verdachte wegens (kort gezegd) het medeplegen van winkeldiefstal veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2.2.2
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte daar aangevoerd:
“Naar aanleiding van vragen over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte deelt de raadsman het volgende mede:
Mijn cliënt is een asielzoeker uit Algerije. Hij kreeg te maken met problemen in Ter Apel, veel dingen zijn daar spaak gelopen. Hij is afhankelijk van een kleine toelage. Mijn cliënt is in hoger beroep gegaan omdat hij zijn kansen op een asiel reëel wil houden. Indien in deze zaak een gevangenisstraf wordt opgelegd, zou dat een toekenning van asielaanvraag negatief kunnen beïnvloeden.
(...)
De raadsman voert het woord tot verdediging als volgt:
Mijn cliënt zit in een overlevingsmodus. Door die omstandigheid komt hij af en toe in de verleiding. Er is geen sprake van mobiel banditisme; dan zou je elke dag op rooftocht moeten zijn en bovendien worden dergelijke feiten gepleegd binnen een groter samenwerkingsverband. Daarvan is in deze zaak absoluut geen sprake. Ik doe het hof het dringende verzoek om de strafmodaliteit te wijzigen en in plaats van een vrijheidsbenemende straf een taakstraf op te leggen.”
2.2.3
Het hof heeft over de strafoplegging onder meer overwogen:
“De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van kleding uit de Primark. De verdachte heeft dit samen met een ander gedaan en daarbij bovendien gebruik gemaakt van een geprepareerde rugtas, waaruit het hof afleidt dat de verdachte en zijn mededader geraffineerd te werk gingen. Winkeldiefstal is een ergerlijk feit dat veel hinder en schade veroorzaakt bij de gedupeerden. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 september 2022 is hij meermaals eerder met justitie in aanraking gekomen ter zake (gekwalificeerde) diefstal en is hem daarvoor eenmaal een definitieve strafbeschikking opgelegd. Het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.”
2.3
In het Nederlandse strafrecht geldt dat de rechter die de zaak behandelt en op basis daarvan over de feiten oordeelt (hierna: de feitenrechter), beschikt over een ruime straftoemetingsvrijheid. Dat wil zeggen dat de feitenrechter binnen de grenzen die de wet stelt, vrij is in de keuze van de op te leggen straf – waaronder ook is te verstaan de strafsoort – en in de keuze en de weging van de factoren die hij daarvoor in de concrete zaak van belang acht. De beslissing over de straftoemeting wordt in sterke mate bepaald door de omstandigheden van het geval en de persoon van de verdachte. Mede gelet op de veelheid aan factoren die van belang (kunnen) zijn bij de keuze van de strafsoort en het bepalen van de hoogte van de straf kan de feitenrechter daarbij slechts tot op zekere hoogte inzicht verschaffen in en uitleg geven over de afwegingen die ten grondslag liggen aan zijn straftoemetingsbeslissing.
2.4.1
In artikel 359 leden 5 en 6 Sv zijn enkele motiveringsvoorschriften neergelegd die de rechter ambtshalve bij de oplegging van een straf in acht moet nemen
.Het in artikel 359 lid 2 Sv neergelegde motiveringsvoorschrift heeft daarnaast zelfstandige betekenis. Dit voorschrift brengt met zich dat de rechter zijn beslissing over de strafoplegging nader moet motiveren als die beslissing afwijkt van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging of het openbaar ministerie.
2.4.2
De onder 2.3 genoemde straftoemetingsvrijheid stelt de feitenrechter in staat om bij de beslissing over de oplegging van straf als bedoeld in artikel 350 Sv, te komen tot een strafoplegging die is afgestemd op de ernst van het bewezenverklaarde feit, de persoon van de verdachte en alle overige betrokken belangen. De grote vrijheid die de feitenrechter bij deze beslissing heeft, brengt ook de verantwoordelijkheid van de feitenrechter mee om – met het oog op de begrijpelijkheid en de aanvaardbaarheid van de strafoplegging en mede in reactie op wat ter terechtzitting naar voren is gebracht over de strafoplegging – inzicht te bieden in de beweegredenen die in het concrete geval hebben geleid tot de opgelegde straf. In de feitenrechtspraak bestaat – gelet op diverse initiatieven die daartoe zijn ondernomen – in algemene zin ook ruim aandacht voor het belang van een behoorlijke strafmotivering.
2.4.3
Aan de rechtspraak van de Hoge Raad ligt ten grondslag dat de verantwoordelijkheid voor de inhoud en de motivering van de straftoemeting in het concrete geval in belangrijke mate bij de feitenrechter ligt. De Hoge Raad stelt zich daarom als cassatierechter terughoudend op bij de beantwoording van de vraag of de motivering van de beslissing over de straftoemeting toereikend is
.
2.4.4
Waar het gaat om de motiveringsverplichting van de tweede volzin van artikel 359 lid 2 Sv past de hiervoor genoemde terughoudendheid van de Hoge Raad als cassatierechter bij de eisen die in de rechtspraak van de Hoge Raad in het algemeen worden gesteld aan het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt, en de invulling van de responsieplicht van de rechter als hij afwijkt van zo’n standpunt. Van belang hierbij is in het bijzonder het arrest van 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130. Zo levert een algemeen verzoek tot het matigen van de straf op basis van persoonlijke omstandigheden van de verdachte niet een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op. Dat geldt ook voor de enkele opsomming van factoren die bij de strafoplegging in de zaak van de verdachte een rol zouden moeten spelen en die zouden moeten leiden tot een bepaalde soort of mate van straf.
Van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt kan wel sprake zijn als het gaat om een betoog waarin beargumenteerd wordt aangevoerd waarom – gelet op de belangen die daarbij voor de verdachte op het spel staan – een bepaalde specifieke omstandigheid of een samenstel van specifieke omstandigheden zou moeten leiden tot een bepaalde soort of mate van straf, of waarom de rechter daarvan juist zou moeten afzien. De rechter moet dan op grond van artikel 359 lid 2, tweede volzin, Sv nader motiveren waarom hij tot een van dat standpunt afwijkende beslissing komt. In zo’n geval gaat het bij de controle in cassatie in de kern om niet meer dan de vraag of de feitenrechter ervan blijk heeft gegeven dat acht is geslagen op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt, en of de feitenrechter, gelet op de strafmotivering als geheel, voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom de door de verdediging voor zijn standpunt aangevoerde gronden niet opwogen tegen de door het hof genoemde gronden voor de opgelegde straf. (Vgl. HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:975.)
2.5
Het hof heeft het aangevoerde kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van artikel 359 lid 2, tweede volzin, Sv. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is – mede in aanmerking genomen dat door de raadsman niet aan de hand van de relevante voorschriften van het vreemdelingenrecht concreet is geduid tot welke andere gevolgen de oplegging van een vrijheidsbenemende straf voor de asielaanvraag van de verdachte leidt of kan leiden dan de oplegging van een taakstraf – niet onbegrijpelijk.
2.6
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 mei 2024.