ECLI:NL:HR:2024:736

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
22/00660
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over grootschalige beleggingsfraude en valsheid in geschrift met betrekking tot overlijdensrisicoverzekeringen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 mei 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte was veroordeeld voor het medeplegen van valsheid in geschrift, oplichting, gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie. De zaak betreft een grootschalige beleggingsfraude rondom overlijdensrisicoverzekeringen, waarbij de verdachte en medeverdachten betrokken waren bij het opzetten van een systeem dat afhankelijk was van de inleg van andere participanten om uitkeringen te kunnen doen. De Hoge Raad heeft verschillende cassatiemiddelen beoordeeld, waaronder klachten over de bewijsvoering en de motivering van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet tot cassatie leidden, met uitzondering van de klacht over de redelijke termijn, die gegrond werd verklaard. De Hoge Raad heeft de opgelegde gevangenisstraf verminderd van 72 naar 71 maanden, maar heeft het beroep voor het overige verworpen. De uitspraak van het hof werd in stand gelaten, met uitzondering van de strafmaat.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00660
Datum21 mei 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 19 april 2022, nummer 23-003778-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben W.J. Koops, advocaat in 's-Gravenhage, en M. Berndsen, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman Berndsen heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1
Het hof heeft de verdachte veroordeeld voor, kort gezegd, het medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd (feit 1), het medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd (feit 2A), het medeplegen van gewoontewitwassen (feit 3) en deelname aan een criminele organisatie (feit 4).
2.2
De nagenoeg identieke bewezenverklaring en bewijsvoering van het hof in de samenhangende zaak tegen de medeverdachte zijn weergegeven in de uitspraak van het hof zoals deze is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder ECLI:NL:GHAMS:2022:1197.

3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt in de kern dat de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2A niet overeenkomstig artikel 359 lid 3, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is gemotiveerd.
3.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 27 tot en met 57.

4.Beoordeling van het vierde en het vijfde cassatiemiddel

4.1
De cassatiemiddelen komen op tegen de bewezenverklaring van respectievelijk feit 1 en 2A en klagen onder meer over het oordeel van het hof dat de participanten geen economische eigendom hebben verkregen van de levensverzekeringspolissen en op het oordeel van het hof met betrekking tot – kort gezegd – het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op de onjuistheid van wat in de geschriften over dat economisch eigendom staat.
4.2
Deze klachten kunnen bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. Immers, ook als de met deze klachten bestreden onderdelen uit de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2A vervallen, worden de aard en de ernst van wat verder is bewezenverklaard niet aangetast. Het is daarom niet nodig de klachten nader te bespreken.
4.3
Het vierde cassatiemiddel klaagt daarnaast over het oordeel van het hof dat de verdachte al vanaf 1 januari 2007 van plan was om alle uitkeringen – als de verzekerden op de einddatum van de levensverzekering nog leefden – te betalen uit de inleg van andere participanten en dat de verdachte wist dat de uitlatingen in de geschriften in relatie tot de contraverzekeraar onjuist waren. Dit cassatiemiddel klaagt verder over de motivering van het oordeel van het hof dat de vermelding dat een juridische evaluatie is verricht door of namens HRM advocaten, vals is.
4.4
Deze klachten leiden niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 83 tot en met 87 en 91 tot en met 94.

5.Beoordeling van het zesde cassatiemiddel

5.1
Het zesde cassatiemiddel klaagt dat het bewezenverklaarde medeplegen van het opzettelijk gebruikmaken van valse of vervalste geschriften en oplichting niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
5.2
Deze klacht leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 128 tot en met 134.

6.Beoordeling van het zevende cassatiemiddel

6.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof in strijd met artikel 359 lid 2, tweede volzin, Sv niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven waarom het is afgeweken van door de verdediging naar voren gebrachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunten die er in de kern op neerkomen dat bij de verdachte niet vanaf het begin van de tenlastegelegde periode sprake was van opzet op oplichting en/of het gebruikmaken van valse of vervalste geschriften.
6.2
Deze klacht leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 137 tot en met 149.

7.Beoordeling van het tiende cassatiemiddel

7.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
7.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 72 maanden.

8.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

9.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 71 maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 mei 2024.