ECLI:NL:HR:2024:713
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake verrekening Invorderingswet 1990
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, aangeduid als [X], tegen de Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P]. Het cassatieberoep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 19 september 2023, met nummer 22/00065, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 21/214). De kwestie betrof een besluit tot verrekening zoals bedoeld in artikel 24 van de Invorderingswet 1990.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en vastgesteld dat de klachten over de uitspraak van het Hof niet gegrond zijn. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om een advies uit te brengen, maar de Hoge Raad heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals toegestaan onder artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 17 mei 2024, waarbij de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk, en in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.