Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
21 mei 2024.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 14 juni 2022 is gewezen. De verdachte, geboren in 1980, is aangeklaagd voor poging tot diefstal door middel van braak bij een voetbalvereniging in Alem, zoals omschreven in artikel 311.1.5 van het Wetboek van Strafrecht. De benadeelde partij heeft een vordering ingediend, en de vraag is of het hof deze vordering toereikend heeft gemotiveerd, rekening houdend met de argumenten die namens de verdachte zijn aangevoerd.
De advocaat van de verdachte, B.J.P. van Gils, heeft een cassatiemiddel ingediend, waarin hij de Hoge Raad verzoekt om de uitspraak van het hof te vernietigen. De advocaat-generaal, T.N.B.M. Spronken, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft in dit geval geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 21 mei 2024 het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken door vice-president M.J. Borgers, samen met raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, in aanwezigheid van waarnemend griffier J.D.M. Hart.