ECLI:NL:HR:2024:690

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
22/01263
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arrest wegens gebrek in vaststelling en ondertekening van proces-verbaal in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 maart 2021. De verdachte, geboren in 1999, had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat M.A.C. de Bruijn. De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling van de zaak.

De Hoge Raad oordeelde dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet correct was vastgesteld en ondertekend, zoals vereist door artikel 327 van het Wetboek van Strafvordering. Het proces-verbaal was enkel door de griffier vastgesteld en ondertekend, terwijl dit ook door de rechter die over de zaak had geoordeeld had moeten gebeuren. De Hoge Raad benadrukte dat de ondertekening door de rechter niet kan worden gemist, zelfs niet als de griffier het proces-verbaal wel heeft ondertekend.

De enkele vermelding dat de raadsheer niet in staat was om het proces-verbaal te ondertekenen omdat hij niet meer werkzaam was bij het hof, werd niet als een bijzondere omstandigheid beschouwd die het verzuim kon rechtvaardigen. Hierdoor oordeelde de Hoge Raad dat het verzuim leidde tot de nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en de daaropvolgende einduitspraak. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/01263
Datum14 mei 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 maart 2021, nummer 23-001808-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.A.C. de Bruijn, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar het gerechtshof Amsterdam, teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 maart 2021 in strijd met artikel 327 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) niet door de voorzitter is ondertekend.
2.2
Bij de stukken bevinden zich:
(i) een proces-verbaal van de terechtzitting van het hof (enkelvoudige kamer) van 26 maart 2021, en
(ii) een aantekening van het mondeling arrest als bedoeld in artikel 425 lid 3 Sv van dezelfde datum.
De Hoge Raad begrijpt dat de onder i en ii bedoelde stukken samen het proces-verbaal van de terechtzitting vormen waarin het mondeling arrest is aangetekend, als bedoeld in artikel 425 lid 3 Sv.
De aantekening van het mondeling arrest is aan het slot voorzien van één handtekening en houdt onder meer in:
“Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat alleen door de griffier is vastgesteld en ondertekend, daartoe was de raadsheer niet in staat nu hij vanaf 30 april 2022 niet meer werkzaam is bij het gerechtshof Amsterdam.”
2.3
Artikel 327 Sv luidt:
“Het proces-verbaal wordt door den voorzitter of door een der rechters, die over de zaak heeft geoordeeld, en den griffier vastgesteld en zoo spoedig mogelijk na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting en in elk geval binnen den in het eerste lid van artikel 365 vermelden termijn onderteekend. Voor zoover de griffier tot een en ander buiten staat is, geschiedt dit zonder zijne medewerking en wordt van zijne verhindering aan het slot van het proces-verbaal melding gemaakt.”
2.4.1
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 maart 2021 is niet door de rechter die over de zaak heeft geoordeeld vastgesteld en ondertekend overeenkomstig artikel 327 Sv. Aan dat verzuim doet niet af dat dit proces-verbaal wel is vastgesteld en ondertekend door de griffier. Op grond van de tweede volzin van artikel 327 Sv kan vaststelling en ondertekening van het proces-verbaal door de rechter die over de zaak heeft geoordeeld, immers niet worden gemist. (Vgl. HR 17 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1803.)
2.4.2
De enkele onderaan het proces-verbaal vermelde grond dat de raadsheer niet in staat was tot vaststelling en ondertekening van dit proces-verbaal, omdat hij sinds 30 april 2022 niet meer werkzaam was bij het hof, vormt niet een zodanig bijzondere omstandigheid dat het aan het hiervoor in 2.4.1 genoemde verzuim te verbinden gevolg van nietigheid van het onderzoek op de terechtzitting en de naar aanleiding daarvan gegeven einduitspraak achterwege kan blijven.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 mei 2024.