ECLI:NL:HR:2024:687

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
22/02370
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verklaringsprocedure en motiveringsklachten in civiele zaak tussen eiser en Dennestaete B.V.

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 mei 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiser] en Dennestaete B.V. De zaak betreft een verklaringsprocedure waarin [eiser] wordt aangesproken om een verklaring te geven over een bedrag van € 266.660,- dat hij aan [betrokkene 1] verschuldigd zou zijn. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten, waaronder een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 april 2022. De Hoge Raad oordeelt dat [eiser] onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn betwisting van de vordering van Dennestaete te onderbouwen. Het hof had eerder geoordeeld dat [eiser] niet had voldaan aan zijn verklaringsplicht en dat hij onvoldoende gegevens en bescheiden had overgelegd om zijn stellingen te staven. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van [eiser] en bevestigt de eerdere oordelen van de lagere rechters. De kosten van het geding in cassatie worden aan [eiser] opgelegd, begroot op € 7.115,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen voldaan.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer22/02370
Datum3 mei 2024
ARREST
In de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie,
hierna: [eiser] ,
advocaat: P.A. Fruytier,
tegen
DENNESTAETE B.V.,
gevestigd te Den Haag,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: Dennestaete,
advocaat: J. Streefkerk.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/17/163512 / HA ZA 18-260 van de rechtbank Nood-Nederland van 11 december 2019 en 6 januari 2021;
b. het arrest in de zaak 200.288.766/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 april 2022.
[eiser] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Dennestaete heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor Dennestaete toegelicht door haar advocaat.
De conclusie en de aanvullende conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekken tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
De advocaten van [eiser] en Dennestaete hebben schriftelijk op de aanvullende conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Dennestaete en [betrokkene 1] hebben tegen elkaar een procedure gevoerd over een woning die [betrokkene 1] van Dennestaete had gekocht. [betrokkene 1] werd in die procedure bijgestaan door Vlaskamp Advocaten.
(ii) [betrokkene 1] heeft ter verzekering van de door haar gestelde vordering op Dennestaete conservatoir beslag gelegd ten laste van Dennestaete. Ter opheffing van deze beslagen heeft Dennestaete twee bankgaranties gesteld van in totaal € 266.660,--, die konden worden uitgewonnen bij een onherroepelijke uitspraak.
(iii) Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 maart 2014, aangevuld bij vonnis van 4 april 2014, is Dennestaete, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld tot betaling aan [betrokkene 1] van € 230.384,83.
(iv) Hierna heeft [betrokkene 1] executoriaal derdenbeslag gelegd onder de bank. Vervolgens heeft [betrokkene 1] de bankgaranties geretourneerd, waarna de bank € 266.660,-- onder het executoriaal derdenbeslag ten behoeve van [betrokkene 1] heeft betaald op de bankrekening van [eiser] .
(v) Bij arrest van 9 februari 2016 heeft het gerechtshof Den Haag de hiervoor onder (iii) vermelde vonnissen vernietigd, de vorderingen van [betrokkene 1] afgewezen en [betrokkene 1] veroordeeld, kort gezegd, tot terugbetaling van al hetgeen Dennestaete ter uitvoering van het bestreden vonnis aan haar had voldaan. [betrokkene 1] heeft aan die veroordeling niet voldaan.
(vi) [eiser] heeft in de onderhavige procedure (zie hierna in 2.2) een viertal “overeenkomsten van geldlening” in het geding gebracht, met als partijen [eiser] als schuldeiser en [betrokkene 1] als schuldenaar. Deze zijn gedateerd op respectievelijk 27 december 2011 (hierna: lening 1), 29 juni 2012 (hierna: lening 2), 1 juli 2013 (hierna: lening 3) en 29 april 2014 (hierna: lening 4).
(vii) Artikel 1.2. van die leningen luidt, met enige variatie en samengevat, dat het door [eiser] verstrekte bedrag (gedeeltelijk) is aangewend ter voldoening van de kosten van Vlaskamp Advocaten en andere deskundigen, die Vlaskamp Advocaten in rekening heeft gebracht in de procedure van [betrokkene 1] tegen Dennestaete. In art. 1.2. van lening 4 is nog toegevoegd dat het bedrag tevens zal worden aangewend voor het uitvoeren van noodzakelijke woningverbeteringen aan het pand van [betrokkene 1] .
(viii) Op 23 februari 2016 is [betrokkene 1] op eigen aanvraag failliet verklaard.
(ix) Bij e-mail van 7 april 2016 heeft de advocaat van [eiser] aan de curator van [betrokkene 1] onder meer meegedeeld dat er op 12 augustus 2014 € 266.660,-- van Dennestaete ten behoeve van [betrokkene 1] is voldaan op een rekening van [eiser] , dat [eiser] dat geld dus toen voor [betrokkene 1] hield, dat de opeisbare vordering van [eiser] op [betrokkene 1] op dat moment € 206.599,48 exclusief de contractuele rente van 5% bedroeg, dat dat bedrag toen aan [eiser] is voldaan ter aflossing van de leningen en dat met het resterende bedrag van € 60.060,52 vervolgens op verzoek van [betrokkene 1] betalingen zijn gedaan.
(x) Het faillissement van [betrokkene 1] is op 10 maart 2017 wegens gebrek aan baten opgeheven.
(xi) Dennestaete heeft op 14 augustus 2018 uit kracht van het arrest van het gerechtshof Den Haag van 9 februari 2016 executoriaal beslag gelegd onder [eiser] op onder andere alle vorderingen die [betrokkene 1] op [eiser] mocht hebben of uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zou verkrijgen. De vordering van Dennestaete op [betrokkene 1] bedroeg toen € 315.127,44 (exclusief P.M.-posten).
(xii) Bij de verklaring derdenbeslag heeft [eiser] verklaard dat er tussen hem en [betrokkene 1] geen enkele rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan uit hoofde waarvan [betrokkene 1] op het tijdstip van het beslag nog iets van [eiser] had te vorderen, te vorderen heeft of nog te vorderen kan krijgen.
2.2
Dennestaete vordert in dit geding, voor zover in cassatie van belang, dat [eiser] wordt veroordeeld tot het doen van een correcte en volledige verklaring van hetgeen [eiser] aan [betrokkene 1] verschuldigd is en tot het afdragen van die gelden, voor zover deze niet overtreffen het bedrag dat Dennestaete ingevolge het arrest van 9 februari 2016 van [betrokkene 1] te vorderen heeft.
2.3
De rechtbank heeft bij tussenvonnis geoordeeld dat [eiser] vooralsnog niet had voldaan aan zijn verklaringsplicht en hem in de gelegenheid gesteld schriftelijke stukken in het geding te brengen ter onderbouwing van de door hem gestelde uitgaven ten behoeve van [betrokkene 1] tot een bedrag van € 266.660,--.
De rechtbank heeft bij eindvonnis geoordeeld dat [eiser] een bedrag van € 199.003,-- genoegzaam heeft gestaafd, zodat dit niet onder het beslag valt. De rechtbank heeft [eiser] veroordeeld tot betaling van het resterende bedrag vaan € 67.657,-- aan Dennestaete.
2.4
[eiser] heeft hoger beroep ingesteld. Dennestaete heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Het hof [1] heeft het eindvonnis van de rechtbank vernietigd en [eiser] veroordeeld om als derde-beslagene € 266.660,-- aan Dennestaete te voldoen. Het hof heeft daartoe onder meer het volgende overwogen.
“5.5 (…) De stelplicht en de bewijslast dat de schuldenaar ( [betrokkene 1] ) een vordering op de derde-beslagene heeft, rusten in beginsel op de executant. Dat is niet anders door de omstandigheid dat het gaat om een verklaringsprocedure als bedoeld in artikel 477a lid 2 Rv. De derde-beslagene is echter wel gehouden zijn verklaring zoveel mogelijk te staven met gegevens en bescheiden (artikel 476a lid 2 en 476b lid 2 Rv). Het gaat er in deze procedure dus om of op de beslagdatum een schuld van [eiser] aan [betrokkene 1] bestond en zo ja, in welke omvang. (…)
Bewijskracht leningen 1-4
5.6
Met zijn eerste grief keert [eiser] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de door hem in eerste aanleg overgelegde leningsovereenkomsten geen dwingende bewijskracht hebben in het geding tussen [eiser] en Dennestaete. Bij de behandeling van deze grief heeft [eiser] geen belang, omdat ook indien het hof, al dan niet per analogie, art. 157 lid 2 Rv toepasbaar zou achten in het onderhavige geschil, heeft te gelden dat tegen dwingend bewijs op grond van artikel 151 lid 2 Rv tegenbewijs openstaat en dat dit tegenbewijs in dit geval door Dennestaete is geleverd. Voor het slagen van tegenbewijs is voldoende dat het door de andere partij geleverde bewijs erdoor wordt ontzenuwd. Dat heeft Dennestaete gedaan door er – onweerspoken – op te wijzen dat zij [eiser] meermaals heeft gevraagd bewijs van overmaking van de geldbedragen te verschaffen, maar dat hij dit heeft nagelaten en door erop te wijzen dat ook uit de stellingen van [eiser] zelf kan worden afgeleid dat er niet – zoals uit de bewoordingen van lening 1-4 zou volgen – in vier tranches geldbedragen door hem aan [betrokkene 1] zijn uitgeleend, maar dat (hij van mening is dat) tussen hem en [betrokkene 1] een soort rekening-courantverhouding heeft bestaan, die ertoe heeft geleid dat [betrokkene 1] bij hem in de loop der jaren een aanzienlijke schuld heeft opgebouwd. In het licht hiervan oordeelt het hof dat ook indien het, al dan niet per analogie, art. 157 lid 2 Rv toepasbaar zou achten in het onderhavige geschil, de in het geding gebrachte leningen 1-4 dwingende bewijskracht ontberen en dat [eiser] zijn betwisting de schuldenaar van [betrokkene 1] te zijn reeds daarom niet kan staven met een beroep op het bepaalde in dat wetsartikel.
(…)
Facturen Vlaskamp Advocaten
(…)
5.9
Zoals hiervoor al werd overwogen geldt dat het aan [eiser] is zijn verklaring dat hij niets aan [betrokkene 1] verschuldigd is zoveel mogelijk met gegevens en bescheiden te staven. Toegespitst op deze zaak betekent dit dat het aan [eiser] is om met gegevens en bescheiden te laten zien dat [eiser] het (onbetwist) in 2016 voor [betrokkene 1] op zijn bankrekening ontvangen bedrag van € 266.660,- integraal heeft kunnen verrekenen met een geldschuld van [betrokkene 1] aan hem (waarvan de hoogte dus niet lager is dan genoemd bedrag). In dat kader beroept [eiser] zich er onder meer op dat de betaling door aan hem gelieerde vennootschappen van een veertigtal facturen van Vlaskamp in een schuld van [betrokkene 1] in privé aan [eiser] in privé heeft geresulteerd. (…)
(…)
5.12
De conclusie van het voorgaande is dat uit de door [eiser] overgelegde gegevens en bescheiden niet is gebleken dat de betaling van de facturen van Vlaskamp in een schuld van [betrokkene 1] in privé aan [eiser] in privé heeft geresulteerd. (…)
Betalingen van [eiser] aan derden
5.13
Hiervoor werd al overwogen dat uit de gedingstukken valt af te leiden dat [eiser] herhaaldelijk zijn betrokkenheid bij het financiële reilen en zeilen van [betrokkene 1] heeft getoond en haar, bijvoorbeeld bij de eigen faillissementsaanvraag, maar ook bij het voordelig (onder)huren van een appartement in [plaats] de (financieel) helpende hand heeft toegestoken. Tegen deze achtergrond is het hof het met Dennestaete eens dat niet reeds uit het door [eiser] voor een bedrag van € 26.271,- aan derden doen van betalingen of uitgaven ten bate van [betrokkene 1] kan worden opgemaakt dat deze betalingen en uitgaven (dus) in een schuld van [betrokkene 1] aan [eiser] in privé hebben geresulteerd. Veeleer rijst uit (de aard en omvang van) die aan derden gedane betalingen en uitgaven het beeld op dat [eiser] kennelijk over een langere periode bereid is geweest financieel bij te dragen aan een bepaalde levensstandaard van zijn relatie [betrokkene 1] en dat eerst nadat het gerechtshof het vonnis tussen Dennestaete en [betrokkene 1] had vernietigd en [betrokkene 1] gehouden was tot volledige terugbetaling van hetgeen zij op grond van het vonnis had ontvangen, het standpunt is betrokken dat ten bate van [betrokkene 1] aan derden gedane betalingen en uitgaven een schuld van [betrokkene 1] hebben opgeleverd. Gelet op het voorgaande oordeelt het hof dat uit de door [eiser] overgelegde gegevens en bescheiden niet is gebleken dat de ten belope van € 26.271,- aan derden gedane betalingen en uitgaven in een schuld van [betrokkene 1] in privé aan [eiser] in privé heeft geresulteerd. Grief 4 van Dennestaete treft dus doel.
(…)
Betalingen van [eiser] in privé naar [betrokkene 1] in privé en Esan
5.18
Met zijn vijfde grief maakt [eiser] bezwaar tegen het oordeel van de rechtbank dat het door [eiser] aan [betrokkene 1] respectievelijk Esan overmaken van bedragen van in totaal € 26.500,- niet in een schuld van [betrokkene 1] aan hem hebben geresulteerd. In dit kader beroept [eiser] zich erop dat de rechtbank uit het feit dat bij de overboekingen vrijwel steeds het woord “bijdrage” is vermeld ten onrechte heeft afgeleid dat het hier vrijgevigheid zijnerzijds zou hebben betroffen. “Om de partijbedoeling van deze betalingen te achterhalen, had de rechtbank niet mogen volstaan met een zuiver taalkundige uitleg van het enkele woordje "bijdrage", maar had zij aan de hand van de Haviltex-criteria de bedoeling en verwachtingen van partijen bij die betalingen moeten achterhalen”, aldus [eiser] . Met dit betoog miskent [eiser] dat het in een geval als hier aan de orde niet aan de rechter is om de bedoeling van [eiser] en [betrokkene 1] te achterhalen maar aan [eiser] zelf om met door hem in het geding te brengen gegevens en bescheiden duidelijk te maken dat – in weerwil van het (onbetwist) in 2016 voor [betrokkene 1] op zijn bankrekening ontvangen van € 266.660,- – geen sprake (meer) is van een schuld zijnerzijds aan [betrokkene 1] . Het oordeel van de rechtbank moet aldus worden verstaan dat niet is gebleken dat de betreffende betalingen hebben geresulteerd in een schuld van [betrokkene 1] , die met het genoemde, door [eiser] ontvangen bedrag kon worden verrekend. Het hof verenigt zich met dat oordeel. Zoals hiervoor al werd opgemerkt wijzen de aard en omvang van de vele betalingen die [eiser] – rechtstreeks dan wel via zijn vennootschappen – over een langere periode ten behoeve van [betrokkene 1] heeft gedaan of laten doen erop dat hij zich heeft ingespannen om een bepaalde door zijn relatie [betrokkene 1] nagestreefde levensstijl mogelijk te maken zonder dat dit in een terugbetalingsplicht aan de zijde van [betrokkene 1] zou resulteren. De onder de noemer “bijdrage” door de rechtbank genoemde betalingen van uiteenlopende aard versterken – bij gebreke van contra-indicaties – dat beeld veeleer dan dat zij dit ondergraven. Voor zover [eiser] in zijn grief het oog heeft op betalingen die niet aan [betrokkene 1] zijn gedaan maar aan Esan, verwijst het hof naar hetgeen hij dienaangaande al in rov. 5.15 heeft opgemerkt. Grief 5 zijdens [eiser] faalt derhalve.
Facturen Oskamp Advocaten
5.19
Uit het voorgaande volgt dat ook grief 6 van [eiser] geen doel kan treffen. Ook indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat [betrokkene 1] was gebaat bij in elk geval een deel van de door het advocatenkantoor Oskamp uitgevoerde en bij [eiser] in rekening gebrachte werkzaamheden, maakt dat nog niet dat de aan [eiser] gefactureerde bedragen dus aan [betrokkene 1] konden worden doorbelast en in een schuld harerzijds resulteerden. Ook hier geldt dat een verklaring van [betrokkene 1] waaruit blijkt dat zij een schuld jegens [eiser] heeft opgebouwd ten belope van de door Oskamp aan [eiser] gefactureerde bedragen ontbreekt. Gelet op dit een en ander maar ook gezien het hiervoor geschetste patroon waarbij [eiser] [betrokkene 1] steeds financieel heeft ondersteund, moet ook hier de conclusie luiden dat niet valt in te zien dat en waarom met de betalingen aan Oskamp een geldschuld ter grootte van die betalingen van [betrokkene 1] in privé aan [eiser] in privé is ontstaan.
(…)

6.De slotsom

6.1
In deze verklaringsprocedure had het op de weg van [eiser] gelegen om zijn betwisting van de stelling van Dennestaete dat [eiser] ten tijde van de beslaglegging een bedrag van € 266.660,- aan [betrokkene 1] schuldig was nader en afdoende te motiveren. Dit geldt temeer nu de daarvoor benodigde informatie zich bij uitstek in het domein van [eiser] zelf zou moeten bevinden. Nu hij dat niet heeft gedaan, heeft [eiser] de stellingen van Dennestaete onvoldoende gemotiveerd betwist. Hij heeft daarmee zijn verklaring onvoldoende gestaafd met gegevens en bescheiden, waardoor de verklaring niet voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt. Nu [eiser] de stellingen van Dennestaete onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, komt het hof aan (tegen)bewijslevering niet toe. Het bewijsaanbod van [eiser] wordt daarom gepasseerd.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
De onderdelen 2.2, 2.3, 5.2 en 6.2 van het middel klagen dat het hof in rov. 5.13, 5.18 en 5.19 ofwel miskent dat partijen kunnen overeenkomen dat betalingen aan derden door de leninggever ten behoeve van de leningnemer uit hoofde van een leningovereenkomst worden gedaan, ofwel zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd omdat het op het betoog van [eiser] dat hiervan sprake is niet is ingegaan.
3.2
De rov. 5.13, 5.18 en 5.19 zien alle op betalingen van [eiser] in privé aan [betrokkene 1] of aan derden ten behoeve van [betrokkene 1] .
3.3
De klacht dat het hof heeft miskend dat partijen kunnen overeenkomen dat uit hoofde van een leningovereenkomst ten behoeve van een leningnemer betalingen aan derden kunnen worden gedaan, mist feitelijke grondslag. Dat het hof dit niet heeft miskend, blijkt uit rov. 5.9, waarin het hof beoordeelt of de betalingen aan Vlaskamp advocaten hebben te gelden als een lening van [eiser] aan [betrokkene 1] . Verder blijkt uit de rov. 5.13, 5.18 en 5.19 dat het hof heeft beoordeeld of de in die rechtsoverwegingen bedoelde betalingen kunnen worden gekwalificeerd als lening van [eiser] aan [betrokkene 1] .
3.4
Ook de klacht dat het hof zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd omdat het niet is ingegaan op het betoog van [eiser] dat de betalingen geschiedden uit hoofde van de leningovereenkomsten, althans dat die overeenkomsten zijn gesloten om het leningkarakter van die betalingen vast te leggen, faalt. De bestreden oordelen van het hof komen erop neer dat voor zover [eiser] in privé aan [betrokkene 1] of haar schuldeisers betalingen deed, onvoldoende is onderbouwd dat deze betalingen moeten worden aangemerkt als lening in plaats van als gift. Daartoe heeft het overwogen dat [eiser] herhaaldelijk zijn betrokkenheid bij het financiële reilen en zeilen van [betrokkene 1] heeft getoond en haar de (financieel) helpende hand heeft toegestoken en dat het beeld oprijst dat [eiser] kennelijk over een langere periode bereid is geweest financieel bij te dragen aan een bepaalde, door zijn relatie [betrokkene 1] nagestreefde levensstandaard, zonder dat dit in een terugbetalingsplicht aan de zijde van [betrokkene 1] zou resulteren (rov. 5.13, 5.18 en 5.19). Daarnaast heeft het hof ten aanzien van de door [eiser] aan derden gedane betalingen ten belope van € 26.271,-- in aanmerking genomen dat eerst nadat het gerechtshof het vonnis tussen Dennestaete en [betrokkene 1] had vernietigd en [betrokkene 1] gehouden was tot volledige terugbetaling van hetgeen zij op grond van het vonnis had ontvangen, het standpunt is betrokken dat ten bate van [betrokkene 1] aan derden gedane betalingen en uitgaven een schuld van [betrokkene 1] aan [eiser] hebben opgeleverd (rov. 5.13) en, ten aanzien van de betaling van facturen van Oskamp Advocaten, dat een verklaring van [betrokkene 1] waaruit blijkt dat zij een schuld jegens [eiser] heeft opgebouwd ten belope van de door Oskamp aan [eiser] gefactureerde bedragen, ontbreekt (rov. 5.19). In het oordeel van het hof dat onvoldoende is onderbouwd dat de betrokken betalingen moeten worden aangemerkt als lening in plaats van als gift ligt de verwerping besloten van het betoog van [eiser] dat de betalingen geschiedden uit hoofde van de leningovereenkomsten, althans dat die overeenkomsten zijn gesloten om het leningkarakter van die betalingen vast te leggen. Dit oordeel berust op waarderingen van feitelijke aard en is ook zonder nadere motivering voldoende begrijpelijk.
3.5
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Dennestaete begroot op € 7.115,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eiser] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, H.M. Wattendorff en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
3 mei 2024.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 12 april 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:2819.