ECLI:NL:GHARL:2022:2819

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
200.288.766/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaringsprocedure tussen Dennestaete B.V. en [appellant] over vordering en derdenbeslag

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een verklaringsprocedure tussen Dennestaete B.V. en [appellant]. Dennestaete had derdenbeslag gelegd op de vorderingen van [appellant] op [naam1], die in een faillissement was verwikkeld. De kern van het geschil was of [appellant] een bedrag van € 266.660,- aan Dennestaete verschuldigd was, dat hij had ontvangen in het kader van een eerdere rechtszaak. Het hof oordeelde dat de verklaring van [appellant] niet voldeed aan de wettelijke eisen, en dat hij inderdaad het bedrag aan Dennestaete moest voldoen. Het hof baseerde zijn oordeel op de feiten die waren vastgesteld in eerdere procedures, waaronder de rol van [naam1] en de betalingen die door [appellant] waren gedaan. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellant] tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden ook aan [appellant] opgelegd, die als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.288.766/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 163512)
arrest van 12 april 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant, geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. R.A. Oskamp te Amsterdam,
tegen
Dennestaete B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
geïntimeerde, appellante in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: eiseres,
hierna:
Dennestaete,
advocaat: mr. I.R. Köhne te Voorburg.

1.De verdere procedure in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 1 juni 2021 (hierna: het tussenarrest) hier over.
1.2
Na het tussenarrest is verder geprocedeerd en zijn de volgende processtukken genomen;
- de memorie van grieven, met productie;
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel tevens akte uitlating producties.
1.3
Vervolgens is arrest gevraagd en zijn daartoe de stukken aan het hof overgelegd, waarna het hof een datum voor arrest heeft bepaald.

2.Waar gaat deze procedure over?

2.1
Deze zaak betreft een zogeheten verklaringsprocedure (ex artikel 477a lid 2 Rv) tussen Dennestaete als beslaglegger en [appellant] als derde-beslagene. Dennestaete heeft onder [appellant] derdenbeslag gelegd voor verhaal van haar vordering op [naam1] (hierna: [naam1] ). Inzet van het geschil is de vraag of en in hoeverre [appellant] iets aan [naam1] (hierna: [naam1] ) verschuldigd is en moet afdragen aan Dennestaete.
2.2
Het hof vindt dat [appellant] verklaring niet voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt en dat [appellant] een bedrag van € 266.660,- aan Dennestaete verschuldigd is. Het hof zal dit na een bespreking van de feiten en de beslissing van de rechtbank toelichten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Tussen Dennestaete en [naam1] heeft een geschil bestaan met betrekking tot een door [naam1] in juli 2011 van Dennestaete gekochte, gerenoveerde woning aan de [adres1] te [plaats1] . [naam1] heeft hangende de bodemprocedure, waarbij zij werd bijgestaan door advocatenkantoor Vlaskamp, conservatoir beslag gelegd op onroerende zaken en bankrekeningen van Dennestaete. Ter opheffing van deze beslagen heeft Dennestaete twee bankgaranties van ABN AMRO Bank (hierna te noemen: de bank) gesteld van in totaal
€ 266.660,-, die konden worden uitgewonnen bij een onherroepelijke uitspraak.
3.2
Bij vonnissen van de rechtbank Den Haag van 26 maart 2014 en 4 april 2014 is Dennestaete, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld tot betaling aan [naam1] van € 230.384,83.
3.3
Op 8 april 2014 heeft [naam1] executoriaal derdenbeslag gelegd onder de bank. Op 11 augustus 2014 heeft [naam1] de bankgaranties geretourneerd, waarna de bank € 266.660,- onder het executoriaal derdenbeslag heeft afgedragen ten behoeve van [naam1] . Dit bedrag is door de bank gestort op de bankrekening van [appellant] .
3.4
Bij arrest van 9 februari 2016 heeft het gerechtshof Den Haag het vonnis van de rechtbank Den Haag van 4 april 2014 vernietigd en is [naam1] veroordeeld tot terugbetaling van al hetgeen Dennestaete ter uitvoering van het bestreden vonnis (al dan niet door middel van executie) aan haar had voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van voldoening (executie) tot aan de dag van terugbetaling, met veroordeling van [naam1] in de proceskosten. [naam1] heeft aan die veroordeling niet voldaan.
3.5
Tot de in eerste aanleg overgelegde producties behoort een viertal “overeenkomsten van geldlening” met als partijen [appellant] als schuldeiser en [naam1] als schuldenaar. Deze zijn gedateerd op respectievelijk 27 december 2011 (hierna: lening 1), 29 juni 2012 (hierna: lening 2), 1 juli 2013 (hierna: lening 3) en 29 april 2014 (hierna: lening 4).
3.6
Artikel 1.2. van lening 1 en 2 luidt:
Het door Schuldeiser conform artikel 1 lid 1 verstrekte bedrag is (gedeeltelijk) aangewend ter voldoening van de kosten van Vlaskamp Advocaten, die zij in rekening heeft gebracht in de procedure van Schuldenaar tegen Dennestaete B.V. gevestigd te Den Haag.
3.7
Artikel 1.2. van lening 3 luidt:
Het door Schuldeiser conform artikel 1 lid 1 verstrekte bedrag is (gedeeltelijk) aangewend ter voldoening van de kosten van Vlaskamp Advocaten en andere deskundigen, die zij in rekening heeft gebracht in de procedure van Schuldenaar tegen Dennestaete B.V. gevestigd te Den Haag.
3.8
Artikel 1.2. van lening 4 luidt:
Het door Schuldeiser conform artikel 1 lid 1 verstrekte bedrag is (gedeeltelijk) aangewend ter voldoening van de kosten van Vlaskamp Advocaten, die zij in rekening heeft gebracht in de procedure van Schuldenaar tegen Dennestaete B.V. gevestigd te Den Haag.
Tevens zal dit bedrag worden aangewend voor het uitvoeren van noodzakelijke woningverbeteringen aan het pand, gelegen aan de [adres1] [plaats1] .
3.9
Artikel 6 van lening 4 luidt, voor zover van belang:
Als zekerheid voor de verstrekte lening zoals deze in artikel 1 is genoemd zal Schuldeiser gerechtigd zijn om een pandrecht te vestigen op alle rechten en (overige) schadevergoedingen die Schuldenaar zal ontvangen uit hoofde van de in artikel 1.2. genoemde procedure.
Tevens zal Schuldeiser om niet de eigendom verwerven van het in het bezit van Schuldenaar zijnde vervoermiddel met als kenteken 21-XG-HX (merk: Lotus, type: Elise).
3.1
[appellant] is sinds 16 februari 2016 enige aandeelhouder van de besloten vennootschap Esan Holding BV (Esan). De aandelen in deze vennootschap behoorden daarvoor toe aan [naam1] .
3.11
Op 17 februari 2016 heeft [naam1] het eigen faillissement aangevraagd, welke aanvraag is ingekomen ter griffie van de rechtbank Den Haag op 18 februari 2016.
3.12
Op 23 februari 2016 is [naam1] door genoemde rechtbank failliet verklaard, met benoeming van mr. Libosan als curator.
3.13
[naam1] heeft bij e-mail van 28 februari 2016 aan mr. Libosan meegedeeld:
In bijgaand spreadsheet treft u het overzicht aan van de proceskosten die ik heb gemaakt in de procedures tegen Dennestaete. De kopie van de facturen (met specificatie) heb ik gescand en deze zal ik u in separate e-mails toezenden, zonder begeleidend schrijven.
Al met al heeft de procedure meer dan euro 188.000 gekost.
Achmea heeft een deel van deze kosten vergoed, maar de uitkering van Achmea is pas gedaan toen het hoger beroep al liep.
(…)
3.14
Bij e-mail van 7 april 2016 heeft de advocaat van [appellant] aan mr. Libosan meegedeeld (voor zover van belang):
Tussen [appellant] als geldgever en [naam1] als geldnemer zijn vier overeenkomsten van geldlening gesloten en wel op 27 december 2011 (bijlage 1), 29 juni 2012 (bijlage 2), 1 juli 2013 (bijlage 3) en 29 april/1 mei 2014 (bijlage 4). De contractuele rente bedraagt 5%. In de overeenkomsten is een verplichting opgenomen om op de eerste afroep van [appellant] zekerheden te verschaffen. In dat kader is er onder meer op 30 juni 2015 een 1e pandrecht gevestigd op de 100% aandelen op naam die [naam1] houdt in Esan Holding B.V. ("Esan") en op 2 februari 2016 een eerste pandrecht op de inboedel van [naam1] . Een afschrift van die notariële akten heb ik bijgesloten als bijlagen 5 en 6. Naar ik heb begrepen heeft u van [naam1] al de originelen van die akten ontvangen.
Uit hoofde van de u welbekende procedure tussen Dennestaete B.V. ("Dennestaete") en [naam1] is er op 12 augustus 2014 € 266.660,- van Dennestaete ten behoeve van [naam1] voldaan op een rekening van [appellant] . [appellant] hield dat geld dus toen voor [naam1] . Op dat moment bedroeg de opeisbare vordering van [appellant] op [naam1] € 206.599,48 exclusief de contractuele rente van 5%. Dat bedrag is toen, dus 1 ½ jaar voor het faillissement van [naam1] , aan [appellant] voldaan ter aflossing van de leningen. Het resterende bedrag bedroeg toen € 60.060,52. Met dat bedrag van [naam1] zijn vervolgens op verzoek van [naam1] betalingen gedaan zoals nader gespecificeerd in bijgaand overzicht (bijlage 7).
Op datum faillissement van [naam1] bedroeg de vordering van [appellant] op [naam1] € 71.178,75, te vermeerderen met de contractuele rente van 5% (ook t.a.v. de uitgeleende gelden uit het verleden) en te vermeerderen met kosten.
3.15
Het faillissement van [naam1] is op 10 maart 2017 wegens gebrek aan baten opgeheven.
3.16
Bij e-mail van 28 september 2017 heeft mr. Libosan aan de advocaat van [naam1] (met een cc aan de advocaat van Dennestaete) meegedeeld (voor zover van belang):
Anders dan U beweert ook is nimmer aan de hand van verificatoire bescheiden kunnen worden nagegaan en vastgesteld op welke wijze het bedrag van EUR 266.000,- precies is besteed. Ik wijs U in dat verband op de mededeling van de heer Mr Janssen, dat dit bedrag, overigens naar eigen zeggen van Uw cliënten ter veiligstelling voor verhaal, door de bank, op hun aanwijzing, rechtstreeks is gestort op de bankrekening van de heer [appellant] , en dat slechts aan de hand van afschriften van die rekening de precieze geldstromen in kaart zouden kunnen worden gebracht.
Noch U noch uw cliënt heeft evenwel bereidheid getoond die inzage te verschaffen.
Eveneens anders dan U beweert heeft de failliet nimmer, aan de hand van verificatoire bescheiden, inzage verstrekt. (…)
3.17
Dennestaete heeft [naam1] in kort geding gedagvaard en op de voet van artikel 475g Rv gevorderd dat [naam1] - kort gezegd - opgave verstrekt van haar inkomens- en vermogenspositie. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft bij vonnis van 6 november 2017 de vorderingen van Dennestaete afgewezen, daartoe overwegende dat [naam1] voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij reeds volledige openheid van zaken had gegeven over haar bronnen van inkomsten.
3.18
Dennestaete heeft op 14 augustus 2018 (hierna: de beslagdatum) uit kracht van voormeld arrest van het gerechtshof Den Haag van 9 februari 2016 executoriaal beslag gelegd onder [appellant] op onder andere alle vorderingen die [naam1] op [appellant] mocht hebben of uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zou
verkrijgen. Per datum beslaglegging bedroeg de vordering van Dennestaete op [naam1] € 315.127,44 (exclusief P.M. posten).
3.19
[appellant] heeft op 30 augustus 2018 de verklaring derdenbeslag ondertekend. Daarbij heeft [appellant] verklaard dat er tussen hem en [naam1] geen enkele rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan, uit hoofde waarvan [naam1] op het tijdstip van het beslag nog iets van [appellant] had te vorderen, te vorderen heeft of nog te vorderen kan krijgen. [appellant] heeft deze verklaring op 11 september 2018 per e-mail toegezonden aan deurwaarderskantoor Van der Velde & Van Hal te Amsterdam.
3.2
Bij e-mail van 12 september 2018 heeft de advocaat van Dennestaete aan [appellant] bericht:
U hebt in augustus 2014 een bedrag ad € 266.660 op uw bankrekening ontvangen (overigens in het kader van het op slinkse wijze feitelijke uitwinnen van een bankgarantie, waarmee u op zijn minst hebt meegewerkt aan een jegens cliënte gepleegde onrechtmatige daad), dat u vanaf dat moment onder u had voor mevrouw [naam1] . Ik verzoek u mij binnen vijf dagen na heden uiteen te zetten hoe het mogelijk is dat u thans verklaart niets onder u te hebben/verschuldigd te zijn en hoe en wanneer u die gelden dan aan mevrouw [naam1] zou hebben uitgekeerd/overgemaakt/betaald, uiteraard voorzien van bewijsstukken ter zake.
3.21
Bij e-mail van 24 september 2018 heeft de advocaat van [appellant] aan de advocaat van Dennestaete bericht (voor zover van belang):
Over de € 266.660,- van meer dan vier jaar geleden is Dennestaete echter al vaker geïnformeerd en ook lang geleden al, zo ook de voormalige curator van [naam1] , mr. Libosan uit Den Haag.
[naam1] heeft de curator daar volledig rekening en verantwoording over afgelegd (die Dennestaete/u dus al lang en breed bekend is) en wel dat uit hoofde van de procedure van destijds tussen Dennestaete en [naam1] er op 12 augustus 2014 door de ABN Amro Bank € 266.660,- van Dennestaete ten behoeve van [naam1] voldaan is op de bankrekening van [appellant] . Ter uitvoering van een executoriaal beslag onder de bank. [appellant] hield dat geld dus toen voor [naam1] . Op dat moment bedroeg de opeisbare vordering van [appellant] op [naam1] € 206.599,48 exclusief de contractuele rente van 5%. Dat bedrag is toen, dus 1 ½ jaar voor het faillissement van [naam1] , aan [appellant] voldaan ter aflossing van opeisbare leningen. Het resterende bedrag bedroeg toen € 60.060,52. Met dat bedrag zijn daarna diverse betalingen gedaan waarover de curator ook volledig is geïnformeerd.
3.22
Na het uitbrengen van de inleidende dagvaarding in de onderhavige zaak heeft de advocaat van [appellant] bij brief van 16 oktober 2018 aan de advocaat van Dennestaete bericht (voor zover van belang):
Anders gezegd, de onderbouwende stukken hebt u al lang ontvangen van mij (…..). De enige mogelijke uitzonderingen hierop zijn de bijlagen bij mijn e-mail van 7 april 2016 aan Libosan waarvan ik nu zie dat ik die bijlagen in de kortgedingprocedure tussen [naam1] en Dennestaete niet had overgelegd. Mocht uw verzoek daarop zien: had me dat dan gevraagd, dat had een hoop gedoe gescheeld. Als bijlage A bij deze brief stuur ik die e-mail van 7 april 2016 inclusief bijlagen alsnog toe (…..). Voor het overige volsta ik met een verwijzing naar mijn pleitnotities en de producties die ik in die
kortgedingprocedure heb overgelegd (waaronder mijn e-mail van Libosan van 28 september 2017 inclusief bijlagen die ik voor het gemak ook als bijlage B aan deze brief heb gehecht).
3.23
De advocaat van Dennestaete heeft in reactie hierop aan de advocaat van [appellant] meegedeeld (voor zover van belang):
Dank voor u e-mail met bijlagen.
U stelt dat het bedrag ad € 266.660 zou zijn "aangewend" voor de terugbetaling van leningen en voor het betalen van overige bedragen. Van die leningen zie ik echter alleen maar contracten, en van de overige betalingen slechts een overzicht. Graag ontvang ik van een en ander binnen twee dagen na heden ook de overschrijvingsbewijzen.
3.24
De advocaat van [appellant] heeft hier niet meer op gereageerd.

4.De vordering en de beslissing van de rechtbank

4.1
Bij de rechtbank heeft Dennestaete, kort weergegeven, gevorderd [appellant] te veroordelen tot het als derde-beslagene doen van een correcte en volledige verklaring en om al wat hij aan [naam1] verschuldigd is of onder zich heeft af en over te dragen, een en ander met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding.
4.2
[appellant] heeft geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van Dennestaete in de kosten van het geding.
4.3
De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] een bedrag van € 67.657,- aan [naam1] verschuldigd is en dit bedrag als derde-beslagene moet afdragen aan Dennestaete. Ook is [appellant] veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

5.De beoordeling van de grieven en de vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellant] heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof de vonnissen van de rechtbank van 11 december 2019 en 6 januari 2021 (hierna: de vonnissen) zal vernietigen, met veroordeling van Dennestaete tot terugbetaling van wat [appellant] op grond van de vonnissen heeft betaald, vermeerderd met wettelijke rente en met veroordeling van Dennestaete in de kosten van beide instanties, nakosten daaronder mede begrepen.
5.2
In incidenteel appel heeft Dennestaete gevorderd dat het hof de vonnissen zal vernietigen, haar vorderingen alsnog zal toewijzen en [appellant] als derde-beslagene zal veroordelen tot betaling van € 266.660,-, met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties, nakosten daaronder mede begrepen.
5.3
[appellant] heeft in hoger beroep een achttal grieven (bezwaren) tegen het vonnis van 6 januari 2021 geformuleerd. Dennestaete heeft in incidenteel appel eveneens acht grieven daartegen in stelling gebracht. De eerste twee grieven van Dennestaete hebben geen specifieke beslissingen van de rechtbank tot onderwerp en komen, voor zover nodig, aan bod bij de behandeling van haar overige grieven.
5.4
De standpunten van beide partijen en hun bezwaren tegen het vonnis zullen hierna zo veel mogelijk in onderlinge samenhang en thematisch worden besproken.
De gerechtelijke verklaringsprocedure
5.5
Volgens artikel 476a Rv is de derde-beslagene ( [appellant] ) verplicht, zodra vier weken zijn verstreken na het leggen van het beslag, verklaring te doen van de vorderingen en zaken die door het beslag zijn getroffen. Artikel 477a lid 1 Rv bepaalt dat indien de derde-beslagene in gebreke blijft verklaring te doen, hij op vordering van de executant (Dennestaete) wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor het beslag is gelegd als ware hij daarvan zelf schuldenaar. Volgens de tweede zin van lid 1 wordt de derde-beslagene, tegen wie deze vordering overeenkomstig de eerste zin wordt ingesteld, toegelaten alsnog een gerechtelijke verklaring te doen. Volgens lid 2 van artikel 477a Rv is de executant, indien de derde-beslagene wel een verklaring heeft gedaan, bevoegd deze geheel of ten dele te betwisten dan wel aanvulling daarvan te eisen. De stelplicht en de bewijslast dat de schuldenaar ( [naam1] ) een vordering op de derde-beslagene heeft, rusten in beginsel op de executant. Dat is niet anders door de omstandigheid dat het gaat om een verklaringsprocedure als bedoeld in artikel 477a lid 2 Rv. De derde-beslagene is echter wel gehouden zijn verklaring zoveel mogelijk te staven met gegevens en bescheiden (artikel 476a lid 2 en 476b lid 2 Rv). Het gaat er in deze procedure dus om of op de beslagdatum een schuld van [appellant] aan [naam1] bestond en zo ja, in welke omvang. Tegen het licht van het voorgaande zal het hof de stellingen van partijen behandelen.
Bewijskracht leningen 1-4
5.6
Met zijn eerste grief keert [appellant] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de door hem in eerste aanleg overgelegde leningsovereenkomsten geen dwingende bewijskracht hebben in het geding tussen [appellant] en Dennestaete. Bij de behandeling van deze grief heeft [appellant] geen belang, omdat ook indien het hof, al dan niet per analogie, art. 157 lid 2 Rv toepasbaar zou achten in het onderhavige geschil, heeft te gelden dat tegen dwingend bewijs op grond van artikel 151 lid 2 Rv tegenbewijs openstaat en dat dit tegenbewijs in dit geval door Dennestaete is geleverd. Voor het slagen van tegenbewijs is voldoende dat het door de andere partij geleverde bewijs erdoor wordt ontzenuwd. Dat heeft Dennestaete gedaan door er – onweerspoken – op te wijzen dat zij [appellant] meermaals heeft gevraagd bewijs van overmaking van de geldbedragen te verschaffen, maar dat hij dit heeft nagelaten en door erop te wijzen dat ook uit de stellingen van [appellant] zelf kan worden afgeleid dat er niet – zoals uit de bewoordingen van lening 1-4 zou volgen – in vier tranches geldbedragen door hem aan [naam1] zijn uitgeleend, maar dat (hij van mening is dat) tussen hem en [naam1] een soort rekening-courantverhouding heeft bestaan, die ertoe heeft geleid dat [naam1] bij hem in de loop der jaren een aanzienlijke schuld heeft opgebouwd. In het licht hiervan oordeelt het hof dat ook indien het, al dan niet per analogie, art. 157 lid 2 Rv toepasbaar zou achten in het onderhavige geschil, de in het geding gebrachte leningen 1-4 dwingende bewijskracht ontberen en dat [appellant] zijn betwisting de schuldenaar van [naam1] te zijn reeds daarom niet kan staven met een beroep op het bepaalde in dat wetsartikel.
Afspraak tot indirecte verrekening in rekening-courant?
5.7
De tweede grief van [appellant] is ertegen gericht dat de rechtbank voorbij is gegaan aan de stelling van [appellant] dat alle betalingen van door hem beheerste vennootschappen naar een vennootschap van [naam1] een vordering van [appellant] in privé opleverden op [naam1] in privé omdat “dat zo is overeengekomen tussen [appellant] , [naam1] en de betrokken vennootschappen”. De rechtbank heeft die stelling verworpen omdat [appellant] geen stukken in het geding heeft gebracht, die deze stelling ondersteunen. Het hof constateert dat ook in hoger beroep [appellant] geen stukken in het geding heeft gebracht noch anderszins feiten heeft gesteld, waaruit blijkt dat er tussen [appellant] , [naam1] en aan hen gelieerde vennootschappen een overeenkomst heeft bestaan, die eruit bestond dat vermogensverschuivingen tussen hun beider vennootschappen steeds juridisch hadden te gelden als betalingen (lees: geldleningen) van [appellant] in privé aan [naam1] in privé. Uit de door [appellant] in de toelichting op deze grief genoemde grootboekkaarten van Clag Consultancy (Clag) en Esan blijkt deze overeenkomst niet. Bij gebreke daarvan kan niet van de door [appellant] gestelde afspraak worden uitgegaan. Voor (tegen)bewijslevering door [appellant] ziet het hof bij gebrek aan deugdelijke onderbouwing van deze stelling geen grond. De grief faalt derhalve.
Facturen Vlaskamp Advocaten
5.8
Met zijn derde grief keert [appellant] zich tegen de beslissing van de rechtbank om drie van de 40 facturen van advocatenkantoor Vlaskamp niet aan te merken als betaald ten behoeve van [naam1] in privé. In incidenteel appel heeft Dennestaete zich op het standpunt gesteld dat van geen enkele factuur van Vlaskamp is duidelijk geworden dat en waarom deze heeft geresulteerd in een vordering van [appellant] in privé op [naam1] in privé. Het hof is het daarmee eens en licht dit als volgt toe.
5.9
Zoals hiervoor al werd overwogen geldt dat het aan [appellant] is zijn verklaring dat hij niets aan [naam1] verschuldigd is zoveel mogelijk met gegevens en bescheiden te staven. Toegespitst op deze zaak betekent dit dat het aan [appellant] is om met gegevens en bescheiden te laten zien dat [appellant] het (onbetwist) in 2016 voor [naam1] op zijn bankrekening ontvangen bedrag van € 266.660,- integraal heeft kunnen verrekenen met een geldschuld van [naam1] aan hem (waarvan de hoogte dus niet lager is dan genoemd bedrag). In dat kader beroept [appellant] zich er onder meer op dat de betaling door aan hem gelieerde vennootschappen van een veertigtal facturen van Vlaskamp in een schuld van [naam1] in privé aan [appellant] in privé heeft geresulteerd. Zoals Dennestaete terecht heeft opgemerkt is, ook indien er veronderstellenderwijs van uit wordt gegaan dat een of meer van de facturen van Vlaskamp betrekking hadden op werkzaamheden die ten behoeve van [naam1] door genoemd advocatenkantoor zijn verricht, dit enkele feit niet voldoende om tot de conclusie te komen dat voldoening daarvan door een of meer door [appellant] beheerste vennootschappen (dus) in een geldschuld van [naam1] in privé aan [appellant] in privé heeft geresulteerd. Daarvoor is nodig dat (uit door [appellant] in het geding gebrachte gegevens en bescheiden) blijkt dat er een afspraak is gemaakt tussen [appellant] , [naam1] en de betreffende vennootschappen, die inhield dat het aldus betalen van de facturen van Vlaskamp zou resulteren in een (oplopende) geldschuld van [naam1] in privé aan [appellant] in privé. Het overleggen van interne, eerst in 2020 aangemaakte grootboekkaarten van diverse vennootschappen en het wijzen op de daarop voorkomende (concept) mutaties volstaat daarvoor (bij lange na) niet, waarbij het hof nog opmerkt dat het niet meegaat in [appellant] stelling dat het jaartal 2020 steeds enkel betrekking heeft op de printdatum en dus geen datering van de betreffende mutaties betreft; een aanknopingspunt daarvoor ontbreekt, terwijl de grootboekkaarten op elke pagina een in 2020 gelegen datum vermelden met de tekst “Aangemaakt door: Site Supervisor.”
Ook de overgelegde leningen 1-4 volstaan in dat kader niet, zulks reeds op grond van hetgeen is overwogen in rov. 5.6 van dit arrest, maar ook omdat daaruit niet blijkt dat de betreffende vennootschappen daarbij partij zijn. Verklaringen van de betreffende vennootschappen en [naam1] die het bestaan van die afspraak ondersteunen heeft [appellant] niet overgelegd. Bij gebreke daarvan valt niet in te zien dat en waarom met de betalingen door bedoelde vennootschappen aan Vlaskamp evenzovele geldschulden van [naam1] in privé aan [appellant] in privé zijn ontstaan.
5.1
Daarbij komt nog dat het leeuwendeel van de facturen van Vlaskamp ook niet aan [naam1] gericht is, maar aan vennootschappen van [appellant] . Ook indien en voor zover deze facturen betrekking mochten hebben (dat kan het hof hier in het midden laten) op werkzaamheden ten behoeve van [naam1] valt zonder deugdelijke toelichting, die [appellant] niet heeft gegeven, niet in te zien waarom betaling van die facturen iets anders is geweest (of in meer heeft geresulteerd) dan het door de betreffende vennootschap (als kantoorcliënt) voldoen van een eigen verplichting jegens het advocatenkantoor. Anders gezegd: het enkele feit dat [naam1] (mogelijk) was gebaat bij het door het advocatenkantoor uitvoeren van die werkzaamheden maakt nog niet dat de aan de betreffende vennootschap gefactureerde bedragen dus aan [naam1] konden worden doorbelast. Ook hier geldt dat een overeenkomst tussen [naam1] , [appellant] en de betreffende vennootschappen waaruit dit mogen/kunnen doorbelasten zou blijken zich niet bij de gedingstukken bevindt. Dit wringt te meer omdat op basis van de gedingstukken bepaald niet valt uit te sluiten dat – nu [appellant] een bevriende relatie was/is van [naam1] en hij haar ook op andere momenten (bijvoorbeeld bij de eigen aanvraag van haar faillissement) heeft ondersteund – hij, teneinde haar te ondersteunen, heeft beoogd dat door hem beheerste vennootschappen de kosten van juridische ondersteuning van [naam1] voor hun rekening zouden nemen zonder dat dit in een terugbetalingsplicht aan de zijde van [naam1] zou resulteren. Die wens om [naam1] (ook) in financiële zin de helpende hand te reiken lijkt bijvoorbeeld evenzeer voorop te hebben gestaan bij het aangaan van de onderhuurconstructie waarbij een vennootschap van [appellant] , Clag, een prijzig appartement in Amsterdam heeft gehuurd en dat voor een voordelige huurprijs is gaan onderverhuren aan [naam1] .
5.11
Waar, tot slot, sprake is geweest van facturen van Vlaskamp die aan [naam1] zelf zijn gericht, is het hof het met Dennestaete eens dat [appellant] niet duidelijk heeft weten te maken door wie die facturen (anders dan door [naam1] ) zijn voldaan, zodat ook van deze facturen niet kan worden gezegd dat is gebleken dat zij in een schuld van [naam1] aan [appellant] hebben geresulteerd.
5.12
De conclusie van het voorgaande is dat uit de door [appellant] overgelegde gegevens en bescheiden niet is gebleken dat de betaling van de facturen van Vlaskamp in een schuld van [naam1] in privé aan [appellant] in privé heeft geresulteerd. De derde grief van [appellant] faalt dus. De derde grief van Dennestaete slaagt.
Betalingen van [appellant] aan derden
5.13
Hiervoor werd al overwogen dat uit de gedingstukken valt af te leiden dat [appellant] herhaaldelijk zijn betrokkenheid bij het financiële reilen en zeilen van [naam1] heeft getoond en haar, bijvoorbeeld bij de eigen faillissementsaanvraag, maar ook bij het voordelig (onder)huren van een appartement in Amsterdam de (financieel) helpende hand heeft toegestoken. Tegen deze achtergrond is het hof het met Dennestaete eens dat niet reeds uit het door [appellant] voor een bedrag van € 26.271,- aan derden doen van betalingen of uitgaven ten bate van [naam1] kan worden opgemaakt dat deze betalingen en uitgaven (dus) in een schuld van [naam1] aan [appellant] in privé hebben geresulteerd.. Veeleer rijst uit (de aard en omvang van) die aan derden gedane betalingen en uitgaven het beeld op dat [appellant] kennelijk over een langere periode bereid is geweest financieel bij te dragen aan een bepaalde levenstandaard van zijn relatie [naam1] en dat eerst nadat het gerechtshof het vonnis tussen Dennestaete en [naam1] had vernietigd en [naam1] gehouden was tot volledige terugbetaling van hetgeen zij op grond van het vonnis had ontvangen, het standpunt is betrokken dat ten bate van [naam1] aan derden gedane betalingen en uitgaven een schuld van [naam1] hebben opgeleverd. Gelet op het voorgaande oordeelt het hof dat uit de door [appellant] overgelegde gegevens en bescheiden niet is gebleken dat de ten belope van € 26.271,- aan derden gedane betalingen en uitgaven in een schuld van [naam1] in privé aan [appellant] in privé heeft geresulteerd. Grief 4 van Dennestaete treft dus doel.
Betalingen door [appellant] aan Esan
5.14
Dan komt het hof toe aan de vraag of uit de door [appellant] overgelegde gegevens en bescheiden kan worden afgeleid dat de betalingen aan Esan in een schuld van [naam1] in privé aan [appellant] in privé hebben geresulteerd. Ook die vraag beantwoordt het hof ontkennend. Daarvoor zou nodig zijn dat (uit door [appellant] in het geding gebrachte gegevens en bescheiden) blijkt dat er een afspraak is gemaakt tussen [appellant] , [naam1] en Esan die inhield of meebracht dat het aldus verrichten van betalingen aan Esan (steeds) zou resulteren in een geldschuld van [naam1] in privé aan [appellant] in privé. Het overleggen van interne grootboekkaarten van Esan en het wijzen op de daarop voorkomende (concept) mutaties volstaat daarvoor (wederom bij lange na) niet. Verklaringen van Esan en [naam1] die het bestaan van een afspraak als hiervoor bedoeld ondersteunen heeft [appellant] niet overgelegd. Bij deze stand van zaken valt niet in te zien dat en waarom met de betalingen aan Esan een geldschuld van [naam1] in privé aan [appellant] in privé is ontstaan. Grief 5 van Dennestaete slaagt dan ook.
Betalingen door Clag aan Esan en anderen
5.15
Ook het door [appellant] in productie 21 in eerste aanleg overgelegde overzicht met diverse betalingen die door Clag zijn verricht, ziet het hof niet als afdoende ter staving van het ontstaan zijn van een schuldverhouding tussen [naam1] in privé en [appellant] in privé. Voor zover die betalingen aan Esan zijn gedaan, oordeelt het hof dat niet is gebleken van het bestaan van een afspraak tussen [appellant] , [naam1] , Clag en Esan die inhield dat het overboeken van gelden door Clag aan Esan zou resulteren in een (oplopende) geldschuld van [naam1] in privé aan [appellant] in privé. Het overleggen van uit 2020 daterende interne grootboekkaarten van deze vennootschappen en het wijzen op de daarop voorkomende (concept) mutaties volstaat daarvoor (ook hier bij lange na) niet. Verklaringen van de betreffende vennootschappen en [naam1] die het bestaan van de hiervoor bedoelde afspraak ondersteunen heeft [appellant] niet overgelegd. Ook in de door [appellant] overgelegde leningen 1-4 wordt niet gerept over deze betalingen aan Esan en laatstgenoemde noch Clag zijn daarbij partij. Bij gebreke van dit alles valt niet in te zien dat en waarom met de gestelde vermogensverschuivingen tussen de genoemde vennootschappen er evenzovele geldschulden van [naam1] in privé aan [appellant] in privé zijn ontstaan. Om dezelfde reden faalt ook het in grief 7 door [appellant] gevoerde betoog over de vermogensverschuivingen tussen zijn vennootschap Profank en Esan.
5.16
Voor zover de in productie 21 genoemde betalingen ten behoeve van [naam1] (of haar naasten) aan anderen dan Esan zijn gedaan, merkt het hof op dat bij gebreke van een andersluidende verklaring van [naam1] , evenzo goed denkbaar is dat – net als [appellant] dit op andere momenten heeft gedaan, zie hiervoor - hij het, teneinde een bepaalde door [naam1] nagestreefde levensstijl mogelijk te maken, ertoe heeft willen leiden dat Clag bepaalde uitgaven ten behoeve van haar (of haar naasten) zou verrichten zonder dat dit in een terugbetalingsplicht aan de zijde van [naam1] zou resulteren. In die richting wijzen bijvoorbeeld de betaling van de rekeningen van advocatenkantoor Van Schuppen en Van de Water en de voldoening van een Amex rekening, maar ook de bij een Amsterdamse juwelier gedane uitgave van € 1.485,- in 2017. Het hof passeert in het bijzonder de stelling dat ook deze laatste uitgave in een lening van [appellant] aan [naam1] zou hebben geresulteerd als niet onderbouwd en ongeloofwaardig.
5.17
Uit het voorgaande volgt dat grief 4 van [appellant] geen doel treft en dat grief 6 van Dennestaete slaagt.
Betalingen van [appellant] in privé naar [naam1] in privé en Esan
5.18
Met zijn vijfde grief maakt [appellant] bezwaar tegen het oordeel van de rechtbank dat het door [appellant] aan [naam1] respectievelijk Esan overmaken van bedragen van in totaal
€ 26.500,- niet in een schuld van [naam1] aan hem hebben geresulteerd. In dit kader beroept [appellant] zich erop dat de rechtbank uit het feit dat bij de overboekingen vrijwel steeds het woord “bijdrage” is vermeld ten onrechte heeft afgeleid dat het hier vrijgevigheid zijnerzijds zou hebben betroffen. “Om de partijbedoeling van deze betalingen te achterhalen, had de rechtbank niet mogen volstaan met een zuiver taalkundige uitleg van het enkele woordje "bijdrage", maar had zij aan de hand van de Haviltex-criteria de bedoeling en verwachtingen van partijen bij die betalingen moeten achterhalen”, aldus [appellant] . Met dit betoog miskent [appellant] dat het in een geval als hier aan de orde niet aan de rechter is om de bedoeling van [appellant] en [naam1] te achterhalen maar aan [appellant] zelf om met door hem in het geding te brengen gegevens en bescheiden duidelijk te maken dat – in weerwil van het (onbetwist) in 2016 voor [naam1] op zijn bankrekening ontvangen van € 266.660,- - geen sprake (meer) is van een schuld zijnerzijds aan [naam1] . Het oordeel van de rechtbank moet aldus worden verstaan dat niet is gebleken dat de betreffende betalingen hebben geresulteerd in een schuld van [naam1] , die met het genoemde, door [appellant] ontvangen bedrag kon worden verrekend. Het hof verenigt zich met dat oordeel. Zoals hiervoor al werd opgemerkt wijzen de aard en omvang van de vele betalingen die [appellant] – rechtstreeks dan wel via zijn vennootschappen – over een langere periode ten behoeve van [naam1] heeft gedaan of laten doen erop dat hij zich heeft ingespannen om een bepaalde door zijn relatie [naam1] nagestreefde levensstijl mogelijk te maken zonder dat dit in een terugbetalingsplicht aan de zijde van [naam1] zou resulteren. De onder de noemer “bijdrage” door de rechtbank genoemde betalingen van uiteenlopende aard versterken – bij gebreke van contra-indicaties - dat beeld veeleer dan dat zij dit ondergraven. Voor zover [appellant] in zijn grief het oog heeft op betalingen die niet aan [naam1] zijn gedaan maar aan Esan, verwijst het hof naar hetgeen hij dienaangaande al in rov. 5.15 heeft opgemerkt. Grief 5 zijdens [appellant] faalt derhalve.
Facturen Oskamp Advocaten
5.19
Uit het voorgaande volgt dat ook grief 6 van [appellant] geen doel kan treffen. Ook indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat [naam1] was gebaat bij in elk geval een deel van de door het advocatenkantoor Oskamp uitgevoerde en bij [appellant] in rekening gebrachte werkzaamheden, maakt dat nog niet dat de aan [appellant] gefactureerde bedragen dus aan [naam1] konden worden doorbelast en in een schuld harerzijds resulteerden. Ook hier geldt dat een verklaring van [naam1] waaruit blijkt dat zij een schuld jegens [appellant] heeft opgebouwd ten belope van de door Oskamp aan [appellant] gefactureerde bedragen ontbreekt. Gelet op dit een en ander maar ook gezien het hiervoor geschetste patroon waarbij [appellant] [naam1] steeds financieel heeft ondersteund, moet ook hier de conclusie luiden dat niet valt in te zien dat en waarom met de betalingen aan Oskamp een geldschuld ter grootte van die betalingen van [naam1] in privé aan [appellant] in privé is ontstaan.
Terugbetaling van wat op grond van het vonnis is voldaan
5.2
Met het falen van de eerste zeven grieven van [appellant] is ook grief 8 vergeefs voorgesteld. De vordering van [appellant] tot terugbetaling van het bedrag dat hij op grond van het eindvonnis van de rechtbank aan Dennestaete heeft betaald zal worden afgewezen.

6.De slotsom

6.1
In deze verklaringsprocedure had het op de weg van [appellant] gelegen om zijn betwisting van de stelling van Dennestaete dat [appellant] ten tijde van de beslaglegging een bedrag van € 266.660,- aan [naam1] schuldig was nader en afdoende te motiveren. Dit geldt temeer nu de daarvoor benodigde informatie zich bij uitstek in het domein van [appellant] zelf zou moeten bevinden. Nu hij dat niet heeft gedaan, heeft [appellant] de stellingen van Dennestaete onvoldoende gemotiveerd betwist. Hij heeft daarmee zijn verklaring onvoldoende gestaafd met gegevens en bescheiden, waardoor de verklaring niet voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt. Nu [appellant] de stellingen van Dennestaete onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, komt het hof aan (tegen)bewijslevering niet toe. Het bewijsaanbod van [appellant] wordt daarom gepasseerd.
6.2
De slotsom is dat het principaal appel niet slaagt en dat de grieven 3-6 en 8 in het incidenteel appel doel treffen. Bij deze stand van zaken heeft Dennestaete geen belang meer bij een (verdere) behandeling van haar grieven 1-2 en 7 en behoeft hetgeen overigens door partijen is aangevoerd evenmin bespreking meer. Het vonnis van 6 januari 2021 zal het hof gedeeltelijk vernietigen.
6.3
Dat [appellant] door hoger beroep in te stellen respectievelijk zich te verweren tegen de vorderingen van Dennestaete onrechtmatig heeft gehandeld respectievelijk misbruik van recht heeft gemaakt is het hof niet gebleken. Daarom is er geen plaats voor toewijzing van de vordering tot betaling van een volledige proceskostenveroordeling. In plaats daarvan zal het hof [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij veroordelen in de geforfaiteerde proceskosten van Dennestaete in het principaal en het incidenteel hoger beroep (tariefgroep IV, 2 punten respectievelijk de helft van tariefgroep IV, 1 punt).

7.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank van 6 januari 2021, met uitzondering van het dictum onder 3.2 t/m 3.4,
doet in zoverre opnieuw recht,
- veroordeelt [appellant] om als derde-beslagene € 266.660,- aan Dennestaete te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van beslaglegging tot aan de dag van betaling,
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in principaal appel, aan de zijde van Dennestaete tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 2.106,- aan griffierecht en
€ 4.062,- aan salaris advocaat,
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in incidenteel appel, aan de zijde van Dennestaete tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 2.031,- aan salaris advocaat,
- veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 163,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in het geval hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden,
- verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.S. Bakker, J. Smit en M. Aksu en is door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 12 april 2022.