ECLI:NL:HR:2024:671

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
24/00223
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens ontbrekende gronden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 april 2024 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, aangeduid als [X], tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 november 2023, met nummer 22/1206 ANW. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het ingediende beroepschrift niet voldeed aan de vereisten van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de gronden van het beroep ontbraken.

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 29 januari 2024 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen zes weken te herstellen. De termijn hiervoor eindigde op 11 maart 2024. Echter, op 12 maart 2024 ontving de Hoge Raad een brief van belanghebbende, die na afloop van de gestelde termijn was ingediend. Hierdoor kon de Hoge Raad deze brief niet in overweging nemen.

Gelet op het bovenstaande heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, met toepassing van artikel 6:6 van de Awb. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer24/00223
Datum26 april 2024
ARREST
op het door [X] (hierna: belanghebbende) ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 november 2023, nr. 22/1206 ANW [1] .

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Het via het webportaal van de Hoge Raad ontvangen beroepschrift in cassatie bevat, hoewel artikel 6:5, lid 1, letter d, Awb dit vereist, niet de gronden van het beroep.
De griffier van de Hoge Raad heeft op 29 januari 2024 in het digitale dossier van belanghebbende een bericht geplaatst waarbij belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld dat verzuim binnen zes weken na die datum te herstellen. Die termijn eindigde op 11 maart 2024.
Op 12 maart 2024 heeft de Hoge Raad via het webportaal een brief van belanghebbende ontvangen. Aangezien die brief na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, laat de Hoge Raad dit stuk buiten beschouwing. Daarom zal de Hoge Raad het beroep in cassatie met toepassing van artikel 6:6 Awb niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2024.