In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 april 2024 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, aangeduid als [X], tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 november 2023, met nummer 22/1206 ANW. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het ingediende beroepschrift niet voldeed aan de vereisten van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de gronden van het beroep ontbraken.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 29 januari 2024 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen zes weken te herstellen. De termijn hiervoor eindigde op 11 maart 2024. Echter, op 12 maart 2024 ontving de Hoge Raad een brief van belanghebbende, die na afloop van de gestelde termijn was ingediend. Hierdoor kon de Hoge Raad deze brief niet in overweging nemen.
Gelet op het bovenstaande heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, met toepassing van artikel 6:6 van de Awb. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.