ECLI:NL:CRVB:2023:2191

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
22/1206 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van intrekking ANW-pensioen

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 22 november 2023 wordt het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar verzoek om terug te komen van het in rechte vaststaande besluit tot intrekking van haar ANW-pensioen behandeld. Appellante ontving vanaf 1 april 1986 een uitkering op grond van de AWW, maar deze werd met een besluit van 29 oktober 1996 ingetrokken omdat zij op [trouwdatum] 1994 in Egypte was getrouwd. Appellante heeft meerdere keren geprobeerd om de intrekking van haar pensioen te herzien, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft steeds aangegeven dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herziening rechtvaardigen.

De rechtbank Noord-Holland heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit oordeel. De Raad stelt vast dat de Svb terecht heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten zijn die de intrekking van het pensioen ongedaan kunnen maken. Appellante heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de eerdere besluiten van de Svb in twijfel trekken. De Raad bevestigt dat de Svb het verzoek om herziening terecht heeft afgewezen, en dat de eerdere besluiten uit 1996 en 1997 niet onmiskenbaar onjuist zijn.

De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de noodzaak voor appellante om nieuwe feiten aan te voeren om een herziening van de besluiten te rechtvaardigen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak, waarbij appellante geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

22/1206 ANW
Datum uitspraak: 22 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 18 maart 2022, 20/775 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 19 november 2019 heeft de Svb het verzoek om terug te komen van het besluit van 29 oktober 1996 dan wel 20 juni 1997 afgewezen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Svb is met het besluit van 10 januari 2020 (bestreden besluit) bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
Appellante heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft [A.] hoger beroep ingesteld en nadere stukken aan de Raad toegezonden.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door [B.] . De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.H. Koning.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over de vraag of de Svb terecht het verzoek om terug te komen van in rechte vaststaande besluiten heeft afgewezen. Volgens de Svb is er geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden en is ook geen sprake van onmiskenbare onjuiste besluiten. Met de rechtbank oordeelt de Raad dat de Svb het verzoek terecht heeft afgewezen.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontving vanaf 1 april 1986 een uitkering op grond van de AWW [1] . Met een besluit van 29 oktober 1996 heeft de Svb die uitkering met ingang van 1 januari 1994 ingetrokken, omdat appellante op [trouwdatum] 1994 (lees: [trouwdatum] 1993) in Egypte in het huwelijk is getreden. Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 20 juni 1997 ongegrond verklaard. In dat besluit is de huwelijksdatum gecorrigeerd in [trouwdatum] 1993.
1.2.
De procedure die daarop is gevolgd, heeft geleid tot de uitspraak van de Raad van 11 april 2001 [2] . In die uitspraak heeft de Raad geoordeeld dat de Svb het AWW-pensioen van appellante mocht intrekken omdat zij een rechtsgeldig huwelijk had gesloten. Dit oordeel is gebaseerd op het op verzoek van de Raad uitgebrachte advies van het Internationaal Juridisch Instituut van 1 september 2000. Dit Instituut heeft in zijn advies onder meer geconcludeerd dat appellante in Egypte op [trouwdatum] 1993 rechtsgeldig in het huwelijk is getreden en dat voor erkenning van dit huwelijk in Nederland legalisatie geen vereiste is.
1.3.
Appellante heeft diverse keren eerder aan de Svb verzocht terug te komen van het besluit van 29 oktober 1996 dan wel het besluit van 20 juni 1997. De daaropvolgende procedures hebben geleid tot uitspraken van de Raad, laatstelijk de uitspraak van 24 oktober 2019 [3] .
1.4.
Dit geding heeft betrekking op het verzoek van appellante aan de Svb van 8 november 2019 om terug te komen van het besluit van 29 oktober 1996. Dit verzoek heeft de Svb afgewezen met het besluit van 19 november 2019. Dit besluit heeft de Svb bij het bestreden besluit gehandhaafd. De Svb heeft daarvoor als reden gegeven dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn om terug te komen van het besluit van 29 oktober 1996 dan wel van het besluit van 20 juni 1997. Ook is er geen sprake van onmiskenbaar onjuiste besluiten. Een beoordeling naar de toekomst kan achterwege blijven omdat appellante ten tijde van het verzoek van 8 november 2019 al gerechtigd was op een ouderdomspensioen op grond van de AOW [4] .
Uitspraak van de rechtbank
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank vindt dat de Svb terecht niet is teruggekomen van de oorspronkelijke besluiten uit 1996 en 1997. Appellante heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd. De besluiten zijn ook niet onmiskenbaar onjuist. De Svb heeft het verzoek van appellante met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb [5] kunnen afwijzen.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat zij wel nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd en dat de Svb moet terugkomen van het besluit van 29 oktober 1996. Er was geen huwelijk op [trouwdatum] 1994 en het is ook nooit de bedoeling geweest een huwelijk te sluiten. De vermeende huwelijksakte van [trouwdatum] 1993 is appellante niet bekend. Bovendien moet deze gelegaliseerd zijn voordat het kan worden ingeschreven in de Basisregistratie personen (BRP). Door deze huwelijksakte te gebruiken om een rechtsgeldig huwelijk voor de AWW/ANW aan te nemen, wordt met twee maten gemeten. Appellante heeft daarbij gewezen op rechtspraak met betrekking tot de uitvoering van andere wetten waarin legalisatie van de huwelijksakte en registratie van het huwelijk in de BRP wel een vereiste zijn om aanspraak te maken op een uitkering. Ook heeft zij erop gewezen dat zij voor de AOW niet als gehuwd is aangemerkt.
Het standpunt van de Svb
3.2.
De Svb heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Ter zitting heeft de Svb aan appellante toegezegd (een kopie van) de huwelijksakte van [trouwdatum] 1993, die ten grondslag heeft gelegen aan het besluit van 29 oktober 1996 en die ook in 2000 door het Internationaal Juridisch Instituut is onderzocht, in het archief op te zoeken en aan appellante toe te zenden.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om het verzoek om herziening af te wijzen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Appellante heeft de Svb verzocht om van het in rechte vaststaande besluit van 29 oktober 1996 terug te komen, als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Tussen partijen is niet in geschil dat dit verzoek alleen betrekking heeft op het verleden, omdat appellante ten tijde van het verzoek al AOW-gerechtigde was.
4.3.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitgebreid gemotiveerd waarom de Svb het verzoek om terug te komen van het besluit van 29 oktober 1996 dan wel het besluit van 20 juni 1997 heeft kunnen afwijzen. De rechtbank heeft daarbij ook verwezen naar uitspraken van de Raad die in eerdere procedures van appellante over dezelfde rechtsvraag zijn gedaan. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de motivering waarop dat berust en verwijst daarnaar. In de uitspraak van 24 oktober 2019 is de Raad op vergelijkbare gronden van appellante ingegaan en zijn deze gronden verworpen. In wat in deze procedure naar voren is gebracht, wordt geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De afwijzing van het verzoek om terug te komen van het besluit van 29 oktober 1996 dan wel het besluit van 20 juni 1997 blijft in stand. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Appellante krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2023.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) S.S. Blok

Voetnoten

1.Algemene Weduwen- en Wezenwet, nu Algemene nabestaandenwet.
4.Algemene Ouderdomswet.
5.Algemene wet bestuursrecht.