ECLI:NL:HR:2024:621

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
22/03422
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijk leiding geven aan medeplegen opzettelijke illegale overbrenging van afvaltransporten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 2 september 2022. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1952, die wordt beschuldigd van feitelijk leidinggeven aan de opzettelijke illegale overbrenging van vijf afvaltransporten van asfaltgranulaat naar Litouwen, in strijd met artikel 10.60.2 van de Wet milieubeheer. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld, waarbij het eerste cassatiemiddel zich richtte op de vraag of de tenlastelegging onder 1 een voldoende duidelijke opgave van het feit bevatte, zoals bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelde dat deze klacht ongegrond was, met verwijzing naar de redenen die zijn vermeld in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2024:620).

Het tweede cassatiemiddel betrof de klacht dat het hof de grondslag van de tenlastelegging had verlaten. De Hoge Raad oordeelde dat deze klacht gegrond was, wederom verwijzend naar de eerder genoemde zaak. Dit leidde tot een partiële vernietiging van het arrest van het hof en een terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, wat betekent dat de andere onderdelen van de uitspraak van het hof in stand blijven. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak van duidelijke tenlastelegging en de rol van de rechter in het waarborgen van een eerlijke rechtsgang.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/03422
Datum23 april 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 2 september 2022, nummer 22-000781-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Volgens de daarvan opgemaakte akte is het beroep wat betreft het onder 1 tenlastegelegde niet gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie ter zake van de overtredingen die impliciet zijn opgenomen in het onder 1 tenlastegelegde. Namens de verdachte heeft Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor zover het de beslissingen betreft ter zake van het onder 1 tenlastegelegde, voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over het oordeel van het hof dat de tenlastelegging onder 1 een voldoende duidelijke opgave van het feit bevat zoals bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.
2.2
De klacht is ongegrond. De redenen daarvoor staan vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak 22/03423, ECLI:NL:HR:2024:620.
2.3
Het cassatiemiddel klaagt verder onder meer dat het hof wat betreft het onder 1 tenlastegelegde de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten.
2.4
De klacht is gegrond. De redenen daarvoor staan vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak 22/03423, ECLI:NL:HR:2024:620. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend (i) wat betreft de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde, met uitzondering van de beslissing dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de overtredingen die impliciet zijn opgenomen in het onder 1 tenlastegelegde, en (ii) wat betreft de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 april 2024.