Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
12 april 2024.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een erfgenamenconflict tussen broer en zussen na het overlijden van hun vader. De vader had in zijn testament de twee kinderen onterfd en de derde, [verweerster], benoemd tot enig erfgenaam. In 2016 werd er een schuldbekentenis getekend door de vader, waarin hij verklaarde een bedrag schuldig te zijn aan [verweerster] voor niet-betaalde arbeid en zorg. De rechtbank had de vorderingen van de onterfde kinderen afgewezen, maar het hof vernietigde dit vonnis en kende hen een bedrag toe. De Hoge Raad oordeelt dat het hof te hoge eisen heeft gesteld aan de betwisting van de echtheid van de handtekening op de schuldbekentenis. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De kosten van het geding in cassatie worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.