Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
9 april 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 maart 2022. Het beroep is ingesteld door de betrokkene, die werd bijgestaan door advocaat H. Bakker. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van hennepteelt, waarbij de betrokkene werd beschuldigd van medeplegen. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. Dit oordeel is gegeven zonder verdere motivering, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase vastgesteld, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Ondanks deze overschrijding heeft de Hoge Raad besloten dat dit niet leidt tot cassatie. De Hoge Raad heeft in deze ontnemingszaak volstaan met de constatering van de overschrijding van de redelijke termijn, zonder verdere rechtsgevolgen aan deze constatering te verbinden. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het hof in stand blijft.