ECLI:NL:HR:2024:54
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Wrakingsverzoek en eisen van behoorlijke rechtspleging in belastingzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 januari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door J.H. Weermeijer, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een wrakingsverzoek dat door belanghebbende was ingediend tijdens de procedure bij het Gerechtshof Amsterdam, waar het Hof op 9 juni 2022 uitspraak deed in de hoofdzaak, terwijl het wrakingsverzoek nog niet was behandeld. De wrakingskamer van het Hof oordeelde op 25 juli 2022 dat het wrakingsverzoek ontvankelijk was, maar dat belanghebbende geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling, omdat het Hof al een einduitspraak had gedaan.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in strijd met de eisen van een behoorlijke rechtspleging had gehandeld door de hoofdzaak te behandelen voordat op het wrakingsverzoek was beslist. De Hoge Raad benadrukte dat, indien een wrakingsverzoek is ingediend, de bestuursrechter zich als regel moet onthouden van verdere bemoeienis met de zaak totdat het wrakingsverzoek is behandeld. Dit is van belang voor het waarborgen van een onpartijdige rechtspraak. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.
Daarnaast werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie en werd bepaald dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van het griffierecht en de kosten van rechtsbijstand. Dit arrest onderstreept de noodzaak van zorgvuldigheid in de behandeling van wrakingsverzoeken en de gevolgen van het negeren daarvan voor de rechtspleging.