Uitspraak
1.De procedure
2.Beoordeling van het verzoek
Motivering;
Hoge Raad
Op 5 april 2024 heeft de Hoge Raad het verzoek tot wraking van de leden M.W.C. Feteris, J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk buiten behandeling gesteld. Dit verzoek was ingediend door een verzoeker die eerder beroep in cassatie had ingesteld in een belastingzaak. De verzoeker had op 15 maart 2024, kort voor de uitspraak in zijn cassatiezaak, een wrakingsverzoek ingediend, omdat hij meende dat de betrokken raadsheren zich vooringenomen opstelden. De verzoeker baseerde zijn wrakingsverzoek op eerdere arresten van de Hoge Raad en de indruk dat de raadsheren niet onafhankelijk zouden zijn in hun oordeel.
De Hoge Raad oordeelde dat het wrakingsverzoek niet voldeed aan de motiveringseisen zoals gesteld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad stelde vast dat de verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden had aangedragen die de vrees voor partijdigheid konden onderbouwen. De enkele verwachting van de verzoeker, gebaseerd op eerdere uitspraken en niet-geconcretiseerde informatie over nevenfuncties van de raadsheren, was onvoldoende om het verzoek te onderbouwen. De Hoge Raad benadrukte dat alle feiten en omstandigheden in één keer moeten worden voorgedragen, en dat er geen plaats was voor het aanvoeren van nadere gronden na indiening van het verzoek.
De beslissing werd genomen door vice-president V. van den Brink, met de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek en F.J.P. Lock, en werd openbaar uitgesproken. De Hoge Raad bevestigde dat het verzoek om wraking niet in behandeling kon worden genomen, omdat het niet voldeed aan de vereisten van de wet.