ECLI:NL:HR:2024:520

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
23/04380
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortzetting crisismaatregel voor doof persoon en de rol van gebarentolk

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2024 uitspraak gedaan over de machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel ten aanzien van een doof persoon, hierna betrokkene genoemd. De rechtbank Rotterdam had op 9 augustus 2023 een verzoek van de officier van justitie om deze machtiging behandeld. Betrokkene had beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank, waarbij de officier van justitie niet verschenen was en geen verweerschrift had ingediend. De Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers had geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.

De rechtbank had op 7 augustus 2023 het verzoek van de officier van justitie ontvangen en op 9 augustus 2023 vond de mondelinge behandeling plaats. Tijdens deze behandeling was er geen professionele gebarentolk aanwezig, ondanks pogingen van de rechtbank om een doventolk te regelen. De rechtbank had echter geconstateerd dat betrokkene met behulp van zijn zus en ex-schoonzus, die beiden konden communiceren met gebaren, voldoende in staat was om de vragen van de rechtbank te begrijpen. Dit leidde tot de vraag of de afwezigheid van een professionele gebarentolk in strijd was met het recht op een eerlijk proces.

De Hoge Raad oordeelde dat, hoewel de aanwezigheid van een professionele tolk in veel gevallen wenselijk is, het in deze specifieke situatie niet noodzakelijk was. De rechtbank had voldoende maatregelen getroffen om te waarborgen dat betrokkene in staat was om zijn zaak te begrijpen en te communiceren. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep en bevestigde de beslissing van de rechtbank, waarbij werd benadrukt dat de omstandigheden van de zaak en de spoedeisendheid van de crisismaatregel in overweging waren genomen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer23/04380
Datum5 april 2024
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/10/663482 / FA RK 23-5747 van de rechtbank Rotterdam van 9 augustus 2023.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In deze procedure heeft de officier van justitie verzocht om een machtiging tot voortzetting van de op 6 augustus 2023 genomen crisismaatregel ten aanzien van betrokkene. De rechtbank heeft dit verzoek op 7 augustus 2023 ontvangen.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2023. Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen betrokkene met zijn advocaat, een arts, een zus van betrokkene, de partner van betrokkene en een ex-schoonzus van betrokkene.
2.2
De rechtbank heeft een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend. [1] De rechtbank acht onder meer opneming van betrokkene in een accommodatie noodzakelijk.
2.3
Betrokkene is doof. Over de mondelinge behandeling heeft de rechtbank als volgt overwogen:
“De mondelinge behandeling zou plaatsvinden met de aanwezigheid van een doventolk. De rechtbank heeft vanaf maandag 7 augustus 2023 tot nog een uur voor de mondelinge behandeling getracht een doventolk te regelen, maar is hier uiteindelijk niet in geslaagd omdat er geen doventolken beschikbaar waren. Hoewel er geen doventolk aanwezig was en er hier door de advocaat van betrokkene tijdens de mondelinge behandeling bezwaar tegen is gemaakt, is de rechtbank van oordeel [dat] hoor en wederhoor, in de onderhavige omstandigheden, in voldoende mate is toegepast. Zo hebben tijdens de mondelinge behandeling de zus en de ex-schoonzus van betrokkene (die beiden hebben verklaard middels gebaren met betrokkene te kunnen communiceren) geholpen en heeft de rechtbank een aantal vragen op papier gezet waar betrokkene, met behulp van zijn zus en ex-schoonzus, antwoord op heeft gegeven. Betrokkene bleek in staat die vragen voldoende te begrijpen.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel I van het middel neemt tot uitgangspunt dat in een geval als dit, om een eerlijk proces te garanderen als bedoeld in art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM in verbinding met art. 6 lid 1 EVRM, een professionele tolk aanwezig moet zijn zodat alle argumenten voldoende ongekleurd en onafhankelijk naar voren kunnen komen. Onvoldoende is daarom dat de rechtbank bij de mondelinge behandeling gebruik heeft gemaakt van de hulp van de zus en de ex-schoonzus van betrokkene om met betrokkene te communiceren, omdat zij geen professionele tolken zijn, aldus het onderdeel.
3.2
Bij de voorbereiding, de uitvoering, de wijziging en de beëindiging van verplichte zorg wordt een betrokkene in een voor hem begrijpelijke taal geïnformeerd (art. 1:8 lid 1 Wvggz). Art. 1:8 lid 2 Wvggz bepaalt dat een betrokkene, indien hij de Nederlandse taal niet beheerst, recht heeft op bijstand van een tolk voor zover de uitvoering van de verplichte zorg leidt tot vrijheidsbeneming. Deze bepalingen zijn ingevoerd naar aanleiding van onder andere art. 5 EVRM. [2] Het recht op bijstand van een tolk omvat eveneens het recht op bijstand van een tolk Nederlandse Gebarentaal. [3]
Bij de toepassing van art. 1:8 lid 2 Wvggz geldt als uitgangspunt dat een betrokkene wordt bijgestaan door een beëdigde tolk in de zin van art. 1, aanhef en onder c, Wet beëdigde tolken en vertalers. In voorkomende gevallen kan evenwel ook de bijstand van een persoon die geen beëdigde tolk is, voldoende zijn om in dit opzicht een procedure te garanderen waarin de eisen van de art. 5 en 6 EVRM worden nageleefd. Anders dan onderdeel I tot uitgangspunt neemt, is dus niet onder alle omstandigheden de bijstand van een professionele tolk vereist om te voldoen aan art. 1:8 lid 2 Wvggz en te waarborgen dat in dit opzicht wordt voldaan aan de eisen van de art. 5 en 6 EVRM.
3.3
In dit geval is aan de orde de voortzetting van een crisismaatregel, waarbij spoed is geboden. Uit de bestreden beschikking volgt dat de rechtbank vanaf de dag van ontvangst van het verzoek tot nog een uur voor de mondelinge behandeling heeft geprobeerd een gebarentolk te regelen maar hierin niet is geslaagd omdat er geen gebarentolk beschikbaar was, dat de rechtbank een aantal vragen op papier heeft gezet waarop betrokkene met behulp van zijn zus en zijn ex-schoonzus heeft gereageerd, dat de zus en de ex-schoonzus – die beiden hebben verklaard door middel van gebaren met betrokkene te kunnen communiceren – betrokkene met de communicatie hebben geholpen, en dat betrokkene in staat bleek de vragen van de rechtbank voldoende te begrijpen.
Onder die omstandigheden geeft het geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk dat de rechtbank is afgeweken van het hiervoor in 3.2 weergegeven uitgangspunt bij de toepassing van art. 1:8 lid 2 Wvggz en dat zij het verzoek om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel ten aanzien van betrokkene heeft behandeld zonder dat betrokkene werd bijgestaan door een beëdigde gebarentolk. De hiervoor in 3.1 genoemde klachten falen daarom.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de president G. de Groot als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, H.M. Wattendorff, F.J.P. Lock en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
5 april 2024.

Voetnoten

1.Rechtbank Rotterdam 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:10551.
2.Kamerstukken II 2009/10, 32399, nr. 3, p. 32-33.
3.Vgl. Kamerstukken II 2016/17, 34562, nr. 3, p. 6 en de art. 6 en 7 Wet erkenning Nederlandse Gebarentaal.