ECLI:NL:HR:2024:516

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
22/01504
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over eindheffingsloon en mogelijkheid tot foutherstel in belastingkwestie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [X2] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een geschil over de afdracht van loonheffingen over het tijdvak juli 2017, waarbij de belanghebbende in hoger beroep was gegaan tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 maart 2022. De belanghebbende, vertegenwoordigd door H.M.M. Prinsen en E.P. Hageman, stelde dat de betaalde tegemoetkoming in verband met een wijziging in het pensioenstelsel als eindheffingsloon moest worden aangemerkt en dat er mogelijkheden tot foutherstel bestonden.

De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], diende een verweerschrift in, waarop de belanghebbende een conclusie van repliek indiende. De Advocaat-Generaal C.M. Ettema concludeerde op 7 juli 2023 tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft de middelen van de belanghebbende beoordeeld en deze verworpen op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2024:387) dat op dezelfde dag werd uitgesproken.

De Hoge Raad heeft in zijn beslissing geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in stand bleef. Dit arrest is openbaar uitgesproken en is van belang voor de interpretatie van eindheffingsloon en de mogelijkheden tot foutherstel in belastingzaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer22/01504
Datum5 april 2024
ARREST
in de zaak van
[X2] B.V. (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 maart 2022, nr. 20/01050 [1] , op het hoger beroep van de Inspecteur en het incidentele hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 19/107) betreffende het door belanghebbende afgedragen bedrag aan loonheffingen over het tijdvak juli 2017.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door H.M.M. Prinsen en E.P. Hageman, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft op 7 juli 2023 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. [2]
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen falen op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 22/01503, ECLI:NL:HR:2024:387.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris, J. Wortel, M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2024.

Voetnoten

2.ECLI:NL:PHR:2023:671, met gemeenschappelijke bijlage ECLI:NL:PHR:2023:699.